Handelingen 11,19-26

Inleiding

In hoofdstuk 11 beschrijft Lucas “de eerste keer dat het woord over de geografische grenzen van Israël gaat”, om met Jos de Heer te spreken (Jos de Heer (2013). Jezus’ geestkracht wereldwijd. Vught: Skandalon. p. 389). Van Samaria in Handelingen 8 naar Fenicië, Cyprus en Antiochië. Zie ook de vertaling van Frans Wiersma op deze website.

Vertaling

19
Degenen die verstrooid geraakt waren
door de verdrukking die aan Stefanus was geschied,
gingen naar Fenicië en Cyprus en Antiochië
zonder het woord te spreken, behalve tot Joden.
20
Toch waren er enkelen onder hen, mannen uit Cyprus en uit Cyrene,
die, in Antiochië aangekomen, ook spraken tot de Grieks sprekenden1
en hen het goede nieuws brachten van de Heer, Jezus2.
21
De hand van de Heer was met hen
en groot was het getal van hen die vertrouwen kregen
en zich toewendden naar de Heer.
 
22
Het nieuws hierover kwam ook de gemeente in Jeruzalem ter ore3
en zij stuurden Barnabas om naar Antiochië te gaan4.
23
Toen die was aangekomen en zag hoe God zich liefdevol had toegewend,
was hij vol blijdschap5 en riep allen op om vastberaden van hart bij de Heer te blijven,
24
want hij was een goed man, vol van de Heilige Geest en vol vertrouwen
en een vrij grote groep6 sloot zich aan bij de Heer.
 
25
Daarna vertrok hij naar Tarsis om Saulus te zoeken
26
en toen hij die gevonden had, nam hij hem mee naar Antiochië7.
Het geschiedde
dat ze daar ook een heel jaar met hen samen kwamen in de gemeente,
dat ze er een vrij grote groep onderwezen
en dat het in Antiochië voor het eerst zo was
dat de leerlingen Christenen werden genoemd.

Noten

  1. Wie zijn die Grieks sprekenden, τοὺς Ἑλληνιστὰς? We zijn in Antiochië, destijds de hoofdstad van Syrië en na Rome en Alexandrië de derde stad van het Romeinse Rijk. Daar was Grieks de tweede taal die iedereen sprak, een beetje zoals Engels in het Amsterdam van vandaag. En hoewel veel Joden ook Grieks zullen hebben gesproken, worden in deze tekst Joden en Grieks sprekenden onderscheiden. Daaruit kunnen we opmaken dat het hier gaat over Grieks sprekenden die geen Joden waren.↩︎
  2. εὐαγγελιζόμενοι τὸν κύριον Ἰησοῦν: ik ben ervan uitgegaan dat τὸν κύριον Ἰησοῦν hier het “direct object van een overgankelijk werkwoord” is bij εὐαγγελιζόμενοι en dat we dat zo moeten begrijpen, dat “τὸν κύριον Ἰησοῦν” hier heel kort aangeeft over wie die goede boodschap gaat (zie Stanley Porter (1992, 2005). Idioms of the Greek New Testament. London: Continuum; hoofdstuk 4 over Cases and Gender). Het bepaald lidwoord τὸν bij κύριον geeft aan dat we weten welke heer bedoeld wordt. En om dat helemaal eenduidig te maken, voegt Lucas de naam van de heer toe: Jezus. Ik denk dat we die naam hier als bijstelling bij dat τὸν κύριον moeten begrijpen, vandaar de komma tussen “de heer” en “Jezus” in deze vertaling. De subtiele verteller Lucas noemt hier als onderwerp van die goede boodschap de heer naar wie later in de zin velen zich toekeren. Ook bewaart hij hier — in het prille gesprek met niet-Joden — de titel “Christus” voor vers 26. Dat Jezus Heer is wordt hier door Lucas stevig één en andermaal onderstreept: in de ene zin waaruit vers 20 en 21 bestaan (en die ik omwille van de (voor)leesbaarheid in tweeën heb geknipt), komt dat woord drie keer voor. De Heer over wie de goede boodschap gaat, is met zijn hand met de hoorders en naar die Heer keerden ze zich toe, wil Lucas ons maar even heel duidelijk laten weten.↩︎
  3. Ἠκούσθη δὲ ὁ λόγος εἰς τὰ ὦτα τῆς ἐκκλησίας; dit nieuws werd gehoord in de oren van de gemeente. Dit zou in het Grieks een wat archaïsche manier van spreken zijn, vandaar “ter ore komen”. Jos de Heer (p. 395) ziet er ook een toespeling van Lucas in op “de vreugdevolle ontmoeting tussen Maria en Elisabeth die het nog ongeboren kind in haar schoot deed opspringen” (Lucas 1,44).↩︎
  4. Jos de Heer wijst erop, dat het de gemeente in Jeruzalem is die Barnabas naar Antiochië stuurt, niet alleen de apostelen maar de gemeente als geheel. Welke opdracht kreeg Barnabas mee?↩︎
  5. ἰδὼν τὴν χάριν τοῦ θεοῦ, ἐχάρη: mij viel het beginrijm op in deze zin: χάριν, ἐχάρη. Zouden de eerste hoorders van deze tekst dat rijm hebben gehoord? We kunnen het ze niet meer vragen, maar ik wed van wel. Χάριs is het moeilijk te vertalen woord dat de gracieuze toewending aanduidt van een heer naar zijn dienaar; van de heer een blijk van liefdevolle aandacht en waardering; voor de dienaar een aanleiding tot vreugde. De dienaar verheugt zich, ἐχάρη. Hoever de verwantschap in betekenis tussen beide begrippen gaat, weet ik niet precies. Wel weet ik dat er ten minste één woordenboek is, Strong’s Dictionary dat aangeeft dat het zelfstandig naamwoord χάριs is afgeleid van het werkwoord χαίρω. Ik heb geprobeerd iets van dat betekenisvolle klankrijm te laten doorklinken in “liefdevol” / “vol blijdschap”. Storend is dan dat het woord “vol” ook weer klinkt in de vertaling van πλήρης πνεύματος ἁγίου, “vol van de heilige geest”, en in het Grieks is dat toch echt een ander woord. Daar weet ik nu geen oplossing voor.↩︎
  6. ἱκανὸς: groot genoeg. Dit lijkt mij het verhaal van een bescheiden begin. Jos de Heer denkt daar trouwens anders over, volgens hem “wordt benadrukt dat het om grote menigten gaat” (p. 394 noot 13).↩︎
  7. Jos de Heer vraagt — ik denk terecht — aandacht voor de subtiliteit waarmee Lucas vertelt over de verschillende hoofdpersonen in dit verhaal en hun rollen bij het ontstaan van de eerste gemeente van Christus buiten Jeruzalem. Eerst de niet met name genoemde mannen uit Cyprus en uit Cyrene; dan de hand van de Heer; vervolgens Barnabas en dan pas Saulus.↩︎
Scroll naar boven