Matteüs 5,1-12

 


De Bergrede

De Bergrede: niet blanco

De Bergrede zullen wij nooit meer nieuw kunnen horen, maar alleen `opnieuw´: we kennen deze tekst, en we nemen alle interpretaties ervan mee uit de geschiedenis. Elke niet totaal geseculariseerde hoorder heeft er haar gedachten over: idealistisch, onuitvoerbaar, `zou eigenlijk moeten´, `zadelt me op met schuldgevoel´, alleen voor een selecte groep gelovigen waar ik (gelukkig?) niet bij hoor, alleen voor het maatschappelijk terrein óf juist alleen voor het private bereik. Ook theologen hebben hun eigen uiteenlopende visies, van eschatologisch (ooit, in het Koninkrijk, wordt dit waar) tot de interimsethiek van Schweizer. De voorganger heeft daar maar mee te rekenen!

Aangesproken

De Bergrede is Matteüs´ optekening van Jezus onderricht, en daarvan vormen de zaligsprekingen de opmaat, de `begroeting´.1 Vs. 1 en 2 geven de setting van de Bergrede. Van groot belang is, dat Jezus´ spreken ontstaat na het zien van de schare (nieuwere vertalingen: `menigte´). Dat kan niet anders dan slaan op de ontferming over die menigte, waarvan Mat. 9:36 spreekt. De zaligsprekingen zijn een eerste antwoord op wat Jezus ziet, namelijk hun ellende: hij zegt deze scharen heil toe, het heil dat in heel dit evangelie zo markant `Gods koningschap´ wordt genoemd. Zo klonk het in Jezus´ eerste prediking (4:17), zo klinkt het ook in de eerste van de zaligsprekingen: `Zalig de armen in de Geest, want van hen is het *koninkrijk der hemelen*.´

De Bergrede heeft een dubbel adres. Terwijl het Jezus om de scharen gaat, zijn het zijn leerlingen die tot hem komen voor het nu volgende onderricht. De zaligsprekingen staan om die reden ook in de derde persoon, zalig zij die… en pas in tweede instantie in de tweede persoon: jullie (vs. 11v). De leerlingen zijn het immers, eerder dan de schare, die aangesproken worden in de interpretatie die Jezus van de geboden geeft. Toch is de schare nooit uit beeld, en blijkt aan het slot (7:28v) dat zij meegeluisterd hebben en zich óók aangesproken weten.

Onderwijs, berg: het kan bijna niet anders of het onderwijs van Jezus verwijst naar en haakt in op dat van Mozes; dat aspect hoort echter bij 5:17vv.

Zalig of gelukkig?

De uitleg van de zaligsprekingen staat of valt met de manier waarop het Griekse μακάριος wordt begrepen. Oudere vertalingen geven steevast een religieuze term: `zalig,´ `selig,´ `blessed´, terwijl nieuwere (GNB, Willibrord, NBV) in het algemeen de voorkeur geven aan `gelukkig´. De keuze is niet zomaar een kwestie van smaak, zo zal blijken.

De zaligsprekingen omvatten twee categorieën mensen: zij die zich kenmerken door een bepaalde levensinstelling of door iets te dóen — zachtmoedigen, barmhartigen, vredestichters — én zij die onder iets lijden: treurenden, vervolgden. Het onderscheid is niet haarscherp: `hongeren en dorsten naar de gerechtigheid´ kun je zien als een levenshouding maar ook als iets wat je overkomt. Niettemin bestaat de groep die Jezus zalig spreekt uit slachtoffers én uit helpers, die zoals vaak het geval is, ook mee lijden, een onderscheiding die overeen zou kunnen komen met die tussen schare en leerlingen. De laatsten, zwoegers en werkers voor recht en vrede, `gelukkig´ noemen, dat zou nog denkbaar zijn: is niet het ware geluk, dat je als mens je bestemming vindt in het volgen van Gods geboden? Er is echter ook die eerste groep, de verdrukte, treurende, domweg lijdende mensen. Hén `gelukkig´ noemen kan bijna niet anders dan cynisch worden opgevat — óf hoogst naïef als een verheerlijking van het lijden als zodanig.

`Zalig´ heeft als voordeel dat het een in onbruik geraakt Nederlands woord is dat alleen al daardoor verwijst naar een geluk van een andere orde.2 Een groot bezwaar is echter de associatie met de `hemelse zaligheid´ die erin mee komt. Daar lijkt ook nog alle reden voor te zijn, wanneer we aan het slot van onze perikoop horen, dat er voor al die versmade en vertrapte mensen `loon in de hemelen´ is: stil maar, wacht maar, toch?

Het zal telkens weer nodig zijn, daar verzet tegen aan te tekenen, en dat verzet moet overtuigend zijn, anders laat de prediker de verdenking op zich, dat ze niet wil lezen wat er staat. Maar `loon in de hemelen´ is écht iets anders dan `in de hemel wacht jullie een rijke beloning’.3 Het `wachten´ brengt een tijdselement in de tekst dat er niet staat. Dat komt omdat wij `hemel´ als omschrijving voor God niet meer verstaan (Koninkrijk der Hemelen = Koninkrijk Gods), en omdat wij de hemel allereerst zijn gaan zien als `hiernamaals,´ plaats waar de gestorvenen een veilig heenkomen vinden. De hoofdbetekenis van `hemel´ is, Gods uitvalbasis, de verborgen `plek´ van God zelf waar zijn heil al werkelijkheid is. `De hemelen zijn de beloften Gods zoals die voor mens en wereld bestemd zijn. Wij gaan niet naar de hemel, maar de hemel komt naar ons toe…´4

Vanuit de dubbele aanspraak van Jezus´ gehoor valt ook te begrijpen, waar het bij de `armen in de geest´ om gaat, die vreemde uitdrukking waarmee de zaligsprekingen beginnen. Het gaat om echte `armen´, hun ellende mag niet zomaar vervluchtigd worden tot nederigheid of zondebesef (zo een brede christelijke traditie tot en met GNB: `zij die zich arm weten voor God.´). Daartegen waakt overigens Lucas, die zonder dubbelzinnigheid over `armen´ spreekt. Matteüs wil iets meer: hij wil aangeven dat die armen tegelijk een bepaalde levensinstelling hebben, die maakt dat ze hun slachtofferrol overstijgen. Daar begint Jezus´ alternatieve onderricht, zijn stille tegenbeweging.

Sefanja´s overblijfsel

Wie het `voorgeschreven´ Sefanja 2:3 en Sef. 3:9-13 ernaast leest, zal merken dat die lezing stimulerend kan zijn voor de uitleg. Er zijn wat associaties aan de oppervlakte: de berg (Sef. 3:11), het toegezegde heil en vooral de koning van Israël die in hun midden is (3:15, valt buiten de perikoop maar ik zou sowieso doorlezen tot vers 20). Problematisch lijkt, dat nogal wat nadruk ligt op de overtredingen die het volk begaan heeft, en de vergeving die het ontvangen heeft (prachtig verwoord in het liefdevol zwijgen in 3:17). In het losse vers Sef. 2:3 is zelfs nog sprake van een angstig-afwachtend `misschien´: zál God ons wel genadig zijn? Dat lijkt niet zo te passen bij de ellendige schare die Jezus voor zich ziet, en die hij allereerst maar onvoorwaardelijk heil toezegt.

Maar anderzijds speelt in Sefanja de rest-gedachte: `overblijfsel´ in 3:13. Die gedachte van een rest die overblijft is altijd goed voor hoogmoedige gedachten: dat het zou gaan om een elite, een kleine reine, zuivere en heilige groep, een godsvolk binnen het volk Gods. Welnu, die groep is er in Matteüs 5, maar zie ze eens aan: een zootje ongeregeld, de Galilese scharen die er ellendig aan toe zijn en voornamelijk uit slachtoffers en hun partijgangers bestaan. Precies daar begint het. Steeds opnieuw.

Noten

1: M. den Dulk (red.), De Bergrede. Steunpunt van de vrijheid. Zoetermeer (Meinema) 2001.

2: Zo ook, verrassend, de Bijbel in Gewone Taal: `het echte geluk…´

3: De Willibrord-vertaling het meest uitgesproken, GNB, NBV en BGT min of meer ook zo.

(4): G.H. ter Schegget, Een hart onder de riem. Over de bergrede. Baarn (Ten Have) 2001.

Scroll naar boven