Matteüs 10,16-33

 


Geen musje

De perikoopafgrenzing is een verlegenheidsoplossing ten behoeve van het leesrooster (A-jaar, 1e zondag van de zomer). Heel Matteüs 10 over de uitzending van de discipelen vormt natuurlijk een eenheid, er is alleen vanwege de grote omvang een stuk uitgeknipt. Dat kan nodig zijn, maar betrek het gehéél er wel bij.

discipelen — welke discipelen?

We horen woorden die Matteüs een plaats heeft gegeven als adviezen van Jezus aan de discipelen die hij uitzendt.1 Deze raadgevingen kunnen nauwelijks van toepassing zijn op de historische situatie van deze twaalf. Matteüs heeft hier geput uit de ervaringen in de vroege christelijke gemeente: de afwijzing van het evangelie en de vervolging van de boodschappers ervan, zoals hij om zich heen gezien moet hebben. Het gaat om apocalyptische voorzeggingen: Matteüs plaats hier verzen die bij Marcus en Lucas in hun resp. apocalyptische hoofdstukken te vinden zijn (Mar. 13:9,11-13, Luc. 21:12-17). We zien een interessante omkering: waar wij als lezers verhalen en uitspraken naar onze eigen tijd toe lezen, actualiseren, doet Matteüs als schrijver het omgekeerde en plaatst ervaringen van hemzelf en tijdgenoten, latere leerlingen van Jezus, terug bij de twaalf. De reden daarvoor is duidelijk: die twaalf vormen het begin, daar spiegel je je aan, ze vormen een role model voor al wie na hen kwamen. Voor ons is dat echter nog niet zo makkelijk, want het zijn woorden die ons niet prettig in de oren klinken. Ze werden opgeschreven in de hitte van de strijd tussen de jonge gemeente en de synagoge, als de breuk tussen die beiden zich al duidelijk aftekent. Vooral het `*hun* synagogen´ (vs. 17) onderstreept de afstand die Matteüs ervaart tussen hemzelf en zijn wortels.

adviezen

De thema´s van Jezus´ adviezen zijn helder. Vers 17-25 maakt duidelijk dat de discipel niets meer en niets beters te verwachten heeft dan zijn of haar meester. De leerlingen delen in de bespottingen en vervolgingen die hun meester ten deel vallen, ze zijn immers zijn huisgenoten. Voor ons, voor wie geloof hoogst zelden leidt tot dit soort bedreigingen, klinken deze woorden misschien beangstigend; voor wie echter al te maken heeft met vervolging — Matteüs´ eerste lezers — is dit juist een bemoediging: er overkomt je niets uitzonderlijks, dit was inbegrepen bij het volgen van Jezus .

Dat levert echter nog geen adviezen op die kant-en-klaar bruikbaar zijn, niet voor die eerste lezers en niet voor ons. Het `voorzichtig én argeloos´ uit vs. 16 roept meteen de vraag op, wanneer dan welk van de twee? Het kan moeilijk `nu een het eens en dan weer het ander zijn´, daarmee zou de tekst alle kracht verliezen, want dan kun je blijkbaar op elk moment in het voetspoor van Jezus tot openheid en kwetsbaarheid oproepen, maar óók om niet `al te goed en buurmans gek´ te zijn. De tekst krijgt pas zin als er een houding bedoeld is die beide `dialectisch´ combineert, een open houding die tegelijk niet naïef is. Een formulering die uiteraard vraagt om uitwerking en praktische toelichting, waar Jezus trouwens in zijn eigen onderwijs ook royaal blijk van geeft.

De verzen 26-27 kondigen het einde aan van alle geheimzinnigheid rondom het heil. Matteüs kent, zij het minder dan Marcus, ook af en toe ook de geheimhouding van het heilsgeheim van de Messias (8:4; 9:30; 12:15; 17:9), maar dat zal vanaf nu ophouden: geen verborgen agenda´s meer, geen strategie, maar openlijk uitroepen van Gods heil.

bemoediging

De verzen 28-31 zijn opnieuw bedoeld als bemoediging voor hen die bedreigd worden, maar juist in die zin roepen ze vragen op: als God alles in de hand heeft, waarom dan toch die vervolgingen? Nu wordt dat wel iets gerelativeerd voor wie goed leest: geen mus zal ter aarde vallen `zonder uw Vader´, lezen we in vs. 29, dus niet zoals in veel parafrases `zonder de wil van de Vader.´ Des te meer moet de gebruiker van de NBV op haar tellen passen, want daar komen we rustig weer tegen `…als jullie Vader het niet wil!´ Op z´n best is daarmee de in de tekst aanwezige ambivalentie weg vertaald; op z´n slechtst is voorbijgegaan aan generaties geloofsgeschiedenis waarin velen dit leerden lezen als een bevestiging dat `de Vader erbij is.´ God als veroorzaker van vervolgingen te zien, troost immers geenszins, zoals de vervolgingen op zich niet positief zijn (vluchten is toegestaan, vs. 23).2 Discussie over de precieze vertaling moet ons echter ook niet het zicht ontnemen op de troost die Matteüs erin wil leggen. Met een Joodse (!) redenatie3 getuigt hij ervan, dat de toekomst God niet uit handen valt, dat Hij erbij is en dat, wat er ook tussen mag komen, de komst van zijn koninkrijk niet verhinderd wordt. Matteüs bouwt daarmee geen sluitend filosofisch systeem, maar getuigt van het vertrouwen dat mus noch mens uit Gods hand vallen.

Nu is het duidelijk dat dat vertrouwen niet zomaar betrekking kan hebben op uitredding uit alle lijfelijke en praktische nood: de vervolging van de gemeente heeft vele slachtoffers gemaakt, die evenals hun Heer niet op wonderbaarlijke wijze gered werden, en ook niet opstonden uit de dood. Maar Matteüs brengt verschil aan: de vervolgers kunnen wel het `lichaam´ maar niet de `ziel´ doden. Die woorden bevatten een nieuwe valstrik; tegen alles wat we over de eenheid van de mens in de bijbelse antropologie geleerd hadden, lijkt hier toch het Griekse dualisme van sterfelijk lichaam en onsterfelijke ziel de kop op te steken. Maar dan overvragen we de tekst. Het gaat Matteüs niet om een scheiding van lichaam en ziel, maar om net iets anders: de vervolgers krijgen de héle mens niet te pakken.4 Met andere woorden: `Er is … nog niets beslissends gebeurd als het menselijk lichaam onder de vervolging bezwijkt´.5 Dat dit ook weer niet betekent dat lichamelijk lijden en vervolging licht worden opgevat, behoeft geen betoog, dat blijkt voldoende uit de schildering van Jezus´ eigen lijdensverhaal, en zijn eigen angst. Niettemin wordt de lezer opgeroepen, zich niet door angst te laten beheersen maar door vertrouwen.

Noten

1: Vgl. 10:1vv, bij Matteüs gaat het om de twaalf, Lucas heeft het over (tweeën)zeventig, in Luc. 10:1.

2: De BGT heeft met `toch valt, dankzij de macht van de Vader, geen mus zomaar op de grond´ een iets mildere variant. Het Bijbelgenootschap verweert zich op de website [www.voederbak.nl](http://www.voederbak.nl) tegen de kritiek die op deze vertaling kwam, en meent dat het ἄνευ, ‘zonder’, duidelijk verwijst naar Gods wil (zie [hier](http://www.nbv.nl/vertaalaantekeningen/?cid=ann.Matt.10_29.1&toc=toc.Matt), geraadpleegd 6/8/2015). Het lastige is, dat de NBV-vertaling `strikt genomen niet fout´ is, aldus ook Karel Deurloo en Nico ter Linden, Het luistert nauw. De Nieuwe Bijbelvertaling nader bekeken. Amsterdam (Van Gennep) 2008, 217v; maar zij vragen terecht zich wel af: `Waarom zo´n gevaarlijke tekst zo specifiek vertaald?´ Waar het er zo om spant, en er ruimte voor een brede interpretatie is, moet de vertaling die ruimte niet dichtgooien.

3: Een qal-wa-chomer, van klein naar groot.

4: Vgl. bijv. de parallel bij Lucas, die met vermijding van het lastige woord ψυχή, `ziel/leven´ precies de betekenis weergeeft: `wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn*´ (Luc. 12:4).

(5): F.J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim. Theologische verklaring van een aantal bijbelse woorden II. ´s Gravenhage (Boekencentrum) 1958, 371, s.v. `ziel´; aanbevolen, lucide en nog altijd actuele behandeling!

Scroll naar boven