Marcus 7,31-37

 


Open de dove oren

Eén dove genezen?

In Marcus 7:31-37 ontmoeten we En van die zeldzame perikopen uit Marcus die Lucas noch Matteüs overgenomen hebben. Lucas laat het verhaal geheel weg, Matteüs vormt het om tot een samenvattend bericht over vele genezingen (Mat. 15:29-31) waardoor het bijzondere van deze dove wegvalt, zoals ook de plaatsaanduiding Dekapolis, heidens gebied. Moeten juist daar oren geopend worden, of begint het ware horen juist daar?

De terughoudendheid ten aanzien van dit verhaal is dus opvallend. De reden zou kunnen liggen in het ritueel met de vingers in de oren, het spuwen en het aanraken van de tong. Dat lijkt nogal magisch en is minder majestueus dan genezing door het gebiedende woord alleen.1

Jezus zet de dove apart, buiten de menigte. Dat is niet toevallig bij een dove: wanneer hij straks kan horen, moet horen en zien hem wel vergaan in de menigte. Om diezelfde reden spreekt Jezus ook niet tot hem, maar zucht slechts. Jezus zucht niet vaak, alleen nog in 8:12; daar uit irritatie, hier uit mededogen met deze man en zijn lijden, als een woordeloos gebed (vgl. Paulus in Rom. 8:23,26). Uiteindelijk is het toch een woord, één woord, dat het doet: εφφαθα, `ga open´, blijkbaar zowel wat betreft oren als mond gebruikt. `Open zijn´ is jargon, o.a. in de Misjna, voor het kunnen gebruiken van ogen, oren en mond, maar denk ook aan Ps. 51:17: `Heer, open mijn lippen.´

In vers 36 ontmoeten we het bekende verbod op verspreiding van het gerucht over de Messias, het `Messiasgeheimnis´ van Marcus (3:12; 8:30; 9:9), maar dat is te veel gevraagd: nu kan deze man eindelijk voluit spreken, en nu zou hij de lof Gods niet mogen verkondigen?! Hoe meer Jezus het verbiedt, hoe meer het verhaal wordt doorverteld.

Genezing en profetie

De omstanders blijven niet staan bij de genezing alleen, maar herkennen in Jezus´ optreden moeiteloos de Gezondene waarvan de profeten spreken. Het laatste vers verwijst ondubbelzinnig naar Jesaja 35: genezing van doven komen we vaker tegen (Jes. 29:18; 42:18) maar doen spreken alleen in Jes. 35:6. Het vers geeft nog iets extra´s. `Hij heeft alles wèl (καλῶς) gemaakt,´ daarin mag je toch een echo horen van Genesis 1, waar God alles keer op keer `goed´ (καλόν) heeft gemaakt? En wie is eigenlijk die `hij´, is dat wel Jezus of richt de lof voor deze genezing zich over Jezus heen tot zijn Vader (vgl. ook Mar. 2:12)?

De vraag is, hoe de profetie in Jesaja 35 zich verhoudt tot Jezus´ genezing. Blijkbaar beseffen de omstanders heel goed dat het openen van oren en het losmaken van een tong van deze éne man meer is dan een incident. Wie dit doet, die brengt Gods definitieve bevrijding dichterbij, van zo´n mens hebben we nog heel wat te verwachten. Is het een wonder dat ze hun mond niet kunnen houden?

Noten

(1): Opvallend: juist Johannes, de evangelist van het Woord, schaamt zich niet voor het gebruik van speeksel door Jezus, vgl. Joh. 9:6vv.

Scroll naar boven