geroepen of geronseld?
- Vierdag: 1-1-2000,
- Boek: Marcus
- Perikoop: Marcus 1,14-20
- Vertaler: Joep Dubbink
Vertaling
het koninkrijk van God is nabij gekomen
Anders dan de evangelist Johannes1 .} laat Markus Jezus pas beginnen met zijn werkzaamheden na het `overleveren´ van Johannes de Doper. Daarmee wordt de positie van de Doper als profeet en heraut van de Messias verduidelijkt. Tegelijk klinkt in het werkwoord ~overleveren~ al door, dat Johannes´ lot ook het einde van Jezus zal zijn (vgl. Mar. 14:10vv).
De verzen 14 en 15 vertellen in sterk geconcentreerde vorm de wezenlijke betekenis van Jezus´ optreden (des te merkwaardiger, dat de andere synoptici hier zo weinig van overnemen). Alle belangrijke woorden staan hier bij elkaar: verkondigen, evangelie, koninkrijk van God, en de oproep je te bekeren en te geloven.
Wat Jezus doet, is verkondigen van het evangelie. Dat woord, de `vreugdeboodschap´, is blijkbaar in Marcus´ tijd al een bekende term (vgl. 1:1, het opschrift). Verkondiging is wijder dan alleen woorden, alleen een leer: Jezus zelf is uiteindelijk de inhoud van zijn verkondiging.
Zijn woorden spitsen zich toe op de komst van ~het koninkrijk van God~, een uitdrukking die Marcus vaak gebruikt. Het oude testament kent de term niet, wel uiteraard het koning-zijn van God (Ps. 93:1, 96:10, 97:1). Daar gaat het dan meestal om Gods voortdurende heerschappij over heel zijn schepping; later in de joodse apocalyptiek wordt het een toekomstgericht begrip, Gods komende rijk van recht en vrede dat aanstaande is. Het evangelie gaat nog een stap verder: het koninkrijk van God is `nabij gekomen´. Dat kan moeilijk verstaan worden als `Naherwartung´ in apocalyptische zin, een bijzonder ingrijpen van God op korte termijn: zo zou de evangelist het in zijn tijd niet meer geschreven hebben. `Nabij gekomen´ moet hier wel betekenen: voor het grijpen zijn. In Jezus zelf is het koninkrijk gekomen onder de mensen.
Marcus schrijft dan ook zelden, dat het koninkrijk `komt´ (alleen in 9:1, en 11:10, waar de schare het roept, maar die heeft een andere visie op het koningschap van Jezus). Veel vaker horen we, dat mensen er kunnen `ingaan´ (9:47, 10:23vv) of dat ze er niet ver vanaf zijn (12:34).
Het evangelie houdt de spanning tussen het ~reeds~ en het ~nog niet~ vast: Gods koningschap is er, je kunt er `ingaan´, je kunt je nu al plaatsen onder de heerschappij van God. Maar het is nog wel verborgen, nog niet een voor ieder zichtbare realiteit. Vgl. verder vooral Jes. 52:7 over de `vreugdebode, … die goede boodschap brengt (εá½Î±Î³Î³ÎµÎ»Î¯Î¶Ï‰),… die tot Sion spreekt: Uw God is Koning´.
De aankondiging van het voorhanden zijn van Gods rijk gaat gepaard met een oproep tot bekering/omkeer en geloof. Tegenover die nieuwe werkelijkheid, die voor het grijpen is, kunnen mensen niet anders dan mee gaan doen.
de eerste leerlingen
Het eerste wat Jezus in het openbaar doet, is het roepen van volgelingen. Nog voor er iets zichtbaar is van de grote woorden in vers 14v moeten er leerlingen zijn: het evangelie en de Messias kunnen en willen niet zonder mensen zijn, die erbij ingeschakeld worden.
Die eerste leerlingen zijn twee stellen broers. Hun roeping loopt tot op grote hoogte parallel. Wat zij doen lijkt nog het meest op leerlingen, die zich bij een rabbi aansluiten. Alleen worden deze vier ~geroepen~: het initiatief berust volledig bij Jezus. Zij volgen `terstond´: een typisch Marcus-woord, dat alleen in Marcus 1 al elf keer voorkomt.{Helaas door veel recente vertalingen als `lelijke herhalingen´ wegvertaald; NBV heeft voor de 11 plaatsen 3x meteen en verder direct, algauw of een andere omschrijving; BGT ook 3x meteen, en verder zodra, opeens, al snel, etc. Natuurlijk dienen we geen taalkenmerken te vertalen. Maar zou het niet kunnen zijn dat de herhaling niet alleen in het Nederlands vreemd is, maar ook in het originele Grieks als opvallend en wellicht als stilistisch zwak worden beoordeeld? En dus toch echt bij de tekst horen zoals Marcus die bedoeld heeft?
} Er zit een geweldige beweging in het evangelie, alles speelt zich af met een overrompelende haast. We moeten maar niet al te veel nadruk leggen op hun hoogst persoonlijke geloofsbeslissing: het initiatief ligt volkomen bij Jezus, ze zijn als het ware geronseld.
Zij ~volgen Jezus~. Dat heeft als tegenpool het ~achterlaten~, en daar zien we ook de functie van de ~twee~ paren broers; Simon en Andreas laten hun netten achter, terwijl Jacobus en Johannes hun vader achterlaten. Het gaat hier om de beide belangrijkste bindingen van een mens, zijn beroep en zijn familie. Beide moeten vervallen, wanneer de Messias roept.
De vier worden eerst `gewone´ volgelingen. Maar meteen al met het perspectief, dat ze zullen worden ingeschakeld: daarop duidt het woord over het vissers van mensen worden, apostolaat dus al vóór Pasen: vgl. Mar. 3:13-19, waar juist voor de effectiviteit van de verkondiging (vs. 14) de twaalf worden uitgezonden. Er is geen onderscheid tussen volgeling en zendeling, en daarmee getuigt Marcus van een duidelijke visie op de gemeente: die is ook van haar oorsprong uit missionair ingesteld, de boodschap van het nabij gekomen Godsrijk ~vraagt~ erom, doorgegeven te worden. Aan dat verkondigen is geen enkele grens gesteld, het Marcus-slot breidt het zelfs uit tot `heel de schepping´ (Mar. 16:15, 20). Met deze vier is het begonnen, van hieruit gaat het in tomeloze vaart verder.