Opgestaan naar de Schriften

Vertaling

Dit verschijningsverhaal heeft sterke overeenkomsten heeft met dat uit Johannes 20. Lucas bouwt de vertelling van de opstanding zorgvuldig op. Eerst de vrouwen die niet geloofd worden, en Petrus die in verbazing blijft steken. Dan, als midden, de lange perikoop over de twee leerlingen op weg naar Emmaüs, waarin duidelijk wordt gemaakt dat alleen opening van de Schriften werkelijk kan ophelderen wat er gebeurd is.
Vervolgens komen die twee bij de andere leerlingen. En ook al zijn er nu twee getuigen, nog steeds vindt het verhaal van de opstanding geen geloof.
Tenslotte verschijnt dan de Heer zelf in hun midden, maar ook dan is er nog geen vreugde, maar schrik en verbijstering: `ze dachten een geest te zien´.1
 

Hij is er weer

Het niet willen of niet kunnen geloven van de opstanding krijgt ruime aandacht in de verzen 39-43. Lucas gaat de vragen die hieromtrent vast ook in zijn eigen kring leefden niet uit de weg. Jezus´ opstanding is bepaald niet vanzelfsprekend, ook de getuigen van het eerste uur wilden er in het begin niet aan. Zelfs als de Heer in hun midden is, kost het veel moeite voordat de discipelen het willen geloven. Let vooral op vers 41: `toen zij het ~van blijdschap~ nog niet geloofden´: juist vanwege hun vreugde, als het eens waar zou kunnen zijn, zijn ze bang dat ze zichzelf voor de gek houden met illusies en valse hoop.
Lucas maakt in zijn verhaal de realiteit van de opstanding duidelijk.2 Hij benadrukt de lichamelijkheid van de Opgestane, laat zien dat deze een lichaam heeft met vlees en beenderen en maakt daarmee de radicaliteit van de opstanding duidelijk. Vandaar de toestemming om hem te mogen aanraken, en ook het eten van vis voor hun ogen.
Dat lichamelijk vinden we ook terug in het tonen van de handen en de voeten, maar daar komt nog een ander aspect bij: Jezus is geen `ander´ geworden, hij is nog steeds de Gekruisigde.3 Vers 40 gaat op dit laatste in, en is daarom waarschijnlijk ook echt van Lucas en niet toegevoegd uit Johannes 20:20,27), zoals sommigen menen.4 Ik noem dat nu twee aspecten, maar het valt samen in de éne persoon van Jezus, en in de woorden `dat ik het zelf ben´ (vs. 40).
 

opgestaan naar de Schriften

Net gearriveerd neemt Jezus onmiddellijk afscheid.5 Jezus brengt opnieuw, evenals tegenover de Emmaüsgangers, de Schriften ter spake. Hij legt hen de Schriften uit in heel hun volheid.6 Zoals voor de Emaüsgangers pas toen de Schiften geopend werden (vs. 31) ook hun ogen opengingen (vs. 32), zo ~opent~ Jezus ook hier hun verstand (vs. 45), zodat ze de Schriften begrijpen en dus ook de weg van de Messias. De Schriften begrijpen wil zeggen Jezus begrijpen, en omgekeerd. Zonder de wet en de profeten blijven kruis en opstanding onbegrijpelijk en willekeurig. Het één kan niet zonder het ander.
Al in de lijdensaankondiging had Jezus dat voorzegd, maar toen `bleef dit woord hen duister´ (18:31-34). Er is Lucas veel aan gelegen de opstanding van Jezus niet te schilderen als een weliswaar gelukkig voorval dat toch een incident blijft, maar als een teken dat de vervulling van de Schriften begonnen is.
 

`jullie zijn getuigen´

De uitzending van de apostelen hoort bij de verkondiging van de Schriften. Het apostolaat is geen uitlopertje van de heilsgeschiedenis, maar maakt er deel van uit. Let erop (ook bij het voorlezen) dat de verzen 46 én 47 geheel afhangen van het `Zo staat er geschreven´. Dus het prediken, menselijk getuigen in woorden en daden, behoort óók tot de inhoud van de Schriften, van de profetie over alle volkeren.
De inhoud van het evangelie dat de leerlingen moeten gaan prediken, is op zich niet nieuw: bekering, en vergeving van zonden. Johannes de Doper al predikte dat (Luc. 3:3 en par.), en volgens Matteüs doet Jezus dat zelf ook (Mat 4:17).
Ook bij Johannes (20:23) wordt de opdracht tot verkondiging verbonden met de vergeving van zonden. Het nieuwe hier is de opening naar alle volkeren. Zoals de profeten ook al geschreven hadden.
Lucas 24:48 is met `Jullie zijn getuigen van deze dingen´ zeer kort en krachtig. Het afbreken van de lezing op deze plek is waarschijnlijk om die reden gedaan. Maar dan valt wel de belofte van de `kracht uit de hoge´ weg, evenals het `te beginnen bij Jeruzalem´. Het risico is dat we in de perikoop horen dat Jezus nu zijn werk gedaan heeft en de leerlingen met niets dan de herinneringen achterlaat. Terwijl nu juist de Schriften al spraken van de belofte van de Geest. Zie voor de `kracht uit de hoge´ natuurlijk Joël 2, maar ook Jesaja 32:15 (!) en Micha 2:4, voor het begin vanuit Jeruzalem vele plaatsen in psalmen en profeten. Te belangrijk om te laten liggen; doorlezen tot en met vers 49 lijkt aanbevolen.

Noten

  1. Vgl. Mat. 14:26, waar Jezus´ lopen over het water dezelfde reactie oproept.↩︎
  2. Vgl. de zeer lijfelijke beschrijving van het tot leven wekken van de dorre doodsbeenderen in Ezech. 37:4-6; hoewel het daar een beeld is voor het herstel van Juda, pas later op letterlijke opstanding uit de dood betrokken, wordt ook daar de haast stuitende lichamelijkheid ingezet voor het benadrukken van het radicale en ongedacht.↩︎
  3. Zie hiervoor ook Joh. 20:19-31, notities bij die tekst hier.↩︎
  4. Vanwege de overeenkomsten met Joh. 20 is er twijfel aan de woorden `en hij zei tot hen: vrede zij u´ in vers 36, en aan heel vers 40, het tonen van de handen en voeten. De nieuwste edities van Nestle nemen ze echter toch weer op.↩︎
  5. Dat vormt een discrepantie met Handelingen 1:3, waar gesproken wordt van veertig dagen van verschijningen, maar dat hoeft ons hier niet bezig te houden, we leggen immers de tekst uit, niet de gebeurtenissen.↩︎
  6. Alleen hier in het NT de volledige driedeling van Tenach: Thora, Profeten, en Psalmen — geschriften.↩︎
Scroll naar boven