De vrouw bij de bron

Vertaling

`levend´ water

De vrouw bij de bron is veelbesproken en geeft aanleiding tot wijd uiteenlopende exegese.1 Dat Jezus de dubbele barrière die er is om ~niet~ met de vrouw in gesprek te gaan (ze is vrouw ~en~ Samaritaanse) overwint, is wel een markant gegeven waar de tekst ook zelf op wijst door de verwondering van de vrouw (vs. 9) en later van de leerlingen (vs. 27). Maar de kern van het verhaal ligt in de functie van het water.
Het gesprek tussen de vrouw en Jezus verloopt met tal van dubbelzinnigheden. Dat begint al met het `levende water´. In de Thora wordt dat in letterlijke betekenis gebruikt voor vers stromend water (Gen. 26:19, ook Lev.) en in die letterlijke zin vraagt de vrouw er ook naar (vs. 15). Johannes gebruikt vaker de stijlfiguur dat gesprekspartners van Jezus zijn woorden al te letterlijk nemen (3:4 Nicodemus, 4:33 de discipelen, 6:34 de scharen). Buiten de Thora komt de uitdrukking in overdrachtelijke zin voor, maar dat kon de vrouw als Samaritaanse, met alleen de Thora als heilige schrift, niet weten. Of toch wel?
 

water uit de rots

Het helpt, hier als eerste lezing Exodus 17:1-7 bij te nemen.2 .} Daar is ook sprake van water, ogenschijnlijk gewoon water. Er wordt immers dorst geleden, en de Israëlieten zijn bang dat zij en hun kinderen in de woestijn zullen omkomen. Tegelijk gaat het om meer. In de voorafgaande hoofdstukken hebben we namelijk al twee keer een `gebrek-verhaal´ gehad: in Mara over dorst, omdat het water daar bitter en ondrinkbaar is (Ex. 15:22-27), en in Refidim over honger, waarna er kwartels en manna komen (Ex. 16). De huidige episode sluit die tekort-verhalen voorlopig af, waarna er een andere bedreiging komt (Amalek, Ex. 17:8-16). Dit tweede dorst-verhaal herhaalt niet het eerste maar verschilt op essentiële punten. Het water is niet bitter, maar ontbreekt helemaal; de radeloosheid van het volk gaat zover, dat de zin van de uittocht zelfs wordt ontkend (vs. 3). God reageert dan ook anders dan in de eerdere verhalen. Bij Mara kreeg Mozes een hint om het probleem op te lossen, in de woestijn stuurde God op wonderbaarlijke wijze eten, maar ~hier komt hij zelf~. Hij gaat (vs. 6) voor Mozes op de rots staan, en bovendien heeft die rots een naam: Horeb! Geografisch is dat lastig, omdat Israël pas aan het begin van Ex. 19 bij de Horeb/Sinaï aankomt, maar theologisch uitermate zinvol: het water heeft als dubbele bodem het horen van het woord van God, waardoor een mens pas werkelijk verzadigd wordt (vgl. Ps. 1). Gods woord, dat is gelijkwaardig aan zijn eigen aanwezigheid. Ook zonder het slot van vers 7 hadden we daarom kunnen begrijpen waar het om ging: om de vraag `~Is de Heer in ons midden, of niet?~´
 

de ware Jakob

De vrouw, die als Samaritaanse alleen de boeken van Mozes als heilige schrift heeft, had de profeten (Jer. 2:13; 7:13; Zach. 14:8) niet nodig gehad om te beseffen waar het bij dat levende water om ging, zij kon dat ook uit Ex. 17 begrijpen. Maar zij brengt, Thora-getrouw, een ander element in het spel, de persoon van Jakob. Johannes had dat al voorbereid door in vers 5 te spreken over het `veld dat Jakob aan zijn zoon gegeven had´ (volgens Joz. 24:32 het stuk land bij Sichem dat Jakob kocht, vgl. Gen. 33:18v en 48:22). Daarmee voert zij het gesprek via een andere weg naar hetzelfde doel. Ze is bepaald niet zo naïef als sommige exegeten haar voorstellen, maar brengt de betekenis van Jezus ter sprake door hem te vergelijken met Jakob: `Bent u soms meer dan onze vader Jakob´ (vs. 12).
In vers 18 verandert Jezus schijnbaar volkomen onverwacht van onderwerp en begint over de ontbrekende echtgenoot van de vrouw. Maar zo vreemd is dat niet, wanneer we bedenken dat zij zelf over Jakob begon, en Jakob bij een bron zijn vrouw ontmoette (Gen. 33, evenals Mozes, Ex. 2:16-21, vgl. ook Eliëzer die bij een bron een vrouw voor Isaäk vond, Gen. 24). Maar deze vrouw, heeft zij al iemand ontmoet? En zou deze ontmoeting niet voor haar leven van beslissende betekenis kunnen zijn? Het gaat niet aan, verder te speculeren over de achtergrond van haar vijf mannen; is zij veelvuldig weduwe (vgl. Luc. 20:27-40) en dus in de ogen van sommigen met een vloek beladen? Is ze herhaaldelijk gescheiden en daarom moreel verwerpelijk? Het is van geen belang, want het enige punt van associatie is, dat Jezus haar ge/herkend heeft in haar zoeken, en dat zij op grond daarvan Jezus herkent als de mens-van-godswege die zij — ook zonder de profeten! — blijkt te verwachten (vs. 25). Het laatste vers van de perikoop (die nog niet af is maar vanwege de rijke inhoud terecht is beperkt tot het eerste deel) geeft als het ware het antwoord op het laatste vers van de Thora-lezing: ja, hier, in deze mens, is God in ons midden.

Noten

  1. Zie bijv. Piet van Veldhuizen, ~Geef mij te drinken: Johannes 4,4-42 als waterputverhaal~ (diss). Zoetermeer (Boekencentrum) 2004.↩︎
  2. Zo ooit het Oecumenisch Leesrooster, zie voor de exegese daarvan ook {http://www.schriftlezing.nl/index.php?who=7Zd25AJIU3R98Q738O4I&go=6&ID=2220 hier↩︎
Scroll naar boven