Johannes 1,29-52

 


Zoeken en gevonden worden

De grenzen van de perikoop volgens het oecumenisch leesrooster zijn wat ongelukkig gekozen. De herhaalde woorden `de volgende dag´ (Joh. 1:29, 35 en 43/44) geven niet een scheiding aan maar een indeling van één doorlopende gebeurtenis. De verzen 29-52 horen bij elkaar, en wie ze niet geheel wil lezen zal ze in elk geval wel bij de uitleg moeten betrekken.

De roeping van de leerlingen

`De volgende dag stond Johannes daar weer´. Die woorden wijzen terug naar de doop van Jezus, Johannes 1:29-34. Ook de woorden van Johannes, `Zie, het lam Gods!´, verwijzen naar zijn aankondiging van Jezus met `zie, het lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt´ (Joh. 1:29). Woorden, waarvan de herkomst niet eenvoudig te achterhalen is. Zelfs in het Johannes-evangelie is deze uitdrukking uniek, hij komt alleen in dit hoofdstuk voor. Intussen kan ons de betekenis ervan nauwelijks ontgaan: er moet wel gedacht zijn aan Jesaja 53:4-7, de geheimzinnige lijdende Knecht des Heren die als weerloos lam zijn weg gaat, en de schuld van het volk draagt en wegneemt. Ook kan aan het Pesachlam gedacht zijn. Het is vast geen toeval, dat juist de evangelist Johannes de sterfdag van Jezus stelt op de voorbereidingsdag voor het Pascha (Joh. 19:14), zodat Jezus sterft op het moment dat de paaslammeren geslacht worden.

Voor de goede verstaander behoeven de woorden van de Doper blijkbaar geen nadere toelichting. Immers, als Johannes dit gezegd heeft gaan twee van zijn leerlingen onmiddellijk achter Jezus aan.

De roeping van de discipelen gaat hier heel anders dan bij Marcus (Mar. 1:16-20): dáár roept Jezus hen zelf, midden uit hun dagelijks werk. Hier komen de eerste leerlingen van Jezus `over´ van Johannes. Dat is goed, de Doper is immers geen concurrent van Jezus maar niet meer dan de bescheiden wegbereider, die slechts wijst naar wie na hem komt.

zoeken, vinden en gevonden worden

De woorden zoeken en *vinden* zijn in deze verzen themawoorden. Jezus vraagt aan Andreas en de onbekende andere, wat ze zoeken. De vraag naar Jezus´ verblijfplaats kunnen we opvatten als de intentie, leerling van hem te worden. Na een lang gesprek, tot het tiende uur (tijd van vervulling) meldt Andreas echter nog meer dan dat: `wij hebben de Messias gevonden!´ Zo gaat het steeds. Van die eerste twee leerlingen gaat het gerucht dóór, van de een naar de ander. Men brengt broers en vrienden mee en zo groeit de kring van leerlingen. Alles draait daarbij natuurlijk om de herkenning van de Messias. En hoe dat geschiedt horen we nu juist niet. De beschrijving is daarin heel afstandelijk en zakelijk: wel de woorden van Andreas, niet hoe hij dat weet. Wel de woorden van Filippus tot Natanaël: `Wij hebben hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten´ (Joh. 1:46), maar niet, wat hem tot die overtuiging heeft gebracht.

Bij Petrus horen we iets meer. In wat toch de eerste ontmoeting met Jezus moet zijn krijgt hij meteen een nieuwe naam. Jezus kent hem dus blijkbaar op wonderlijke wijze, hij noemt hem bij zijn naam, sterker nog, hij geeft hem een naam. Een nieuwe naam betekent in de Schriften steeds: een ander mens worden. Hier heeft die naamsverandering een heel diepe zin. Tegenover Jezus wordt Petrus pas Petrus. Zo wordt hij, wie hij zijn moet, want let erop, dat de evangelist hem al van tevoren, in vs. 41, Simon Petrus noemt! Johannes lijkt te willen zeggen: tegenover Jezus krijgt een mens pas zijn eigenlijke identiteit, wordt pas, wie hij werkelijk is. Iets om lang over door te denken.

Bij de roeping van Filippus gaat het anders toe: hij zoekt niet, hij wordt gevonden (Joh. 1:44) door Jezus zelf. Terwijl de eersten Jezus vanzelf volgen, wordt Filippus tot volgeling geroepen: `volg mij´. Het gaat niet aan, deze omwisseling weg te retoucheren uit de tekst (zo bijvoorbeeld Bultmann); er zijn blijkbaar verschillende manieren om leerling te worden. Het begint met zoeken en vinden, komen en zien. Maar uiteindelijk is het de Messias die het initiatief overneemt, en is het de leerling die gevonden wordt. Zo ervaart ook de laatste van de serie het, Natanaël. Hij komt er weer via-via bij, maar de opmerking van Jezus dat Hij hem al gezien had onder de vijgenboom zet ook zijn oriëntatie op z’n kop: hij voelt zich `genomen´, getuige zijn verschrikte vraag: `vanwaar kent u mij?´ Hij is ook genomen, namelijk tot leerling.

wie is deze toch?

Ondertussen heeft Johannes, zo tussen de regels door, al bijna alle hoogheidstitels van Jezus voor het voetlicht gevoerd. Lam Gods, Rabbi, meester, Messias, Christus, degene over wie wet en profeten spreken, Zoon van God en Koning van Israël. Dat alles is nog helemaal niet zichtbaar geworden. En toch spreekt uit het verhaal een enorme verwachting: de toekomst is op handen. Wat Mozes en de profeten geschreven hebben, de toekomst van God, gaat hier en nu al beginnen; in deze Jezus, en in mensen die hem willen volgen, die nu al zijn wil gaan doen, en zich door hem laten gezeggen.

Scroll naar boven