Nog een korte tijd
- Vierdag: 1-1-2000, vierdag
- Boek: Johannes
- Perikoop: Johannes 16,16-24
- Vertaler: Joep Dubbink
Vertaling
Deze perikoop begint met het merkwaardige tot drie maal toe herhalen van Jezus´ woorden uit vs. 16: in vs. 17 de leerlingen onder elkaar, in vers 18 nogmaals, verkort, waarna in vs. 19 Jezus nóg eens het hele citaat laat horen. Het moet wel om iets belangrijks gaan: de korte tijd dat hij nog bij hen is, en de korte tijd daarna, dat hij weer zal verschijnen. Die eerste korte tijd is wel duidelijk: de tijd die hem van zijn aardse leven nog rest tot zijn `verhoging´ aan het kruis. Maar de tweede korte tijd? De voor de hand liggende gedachte is, dat het om de drie dagen tot aan Pasen gaat, maar dat lijkt niet juist en in elk geval niet volledig. Jezus´ opstanding leidt er niet toe, dat hij bij hen zal blijven. In vers 20 is bovendien sprake van lijden en smart die nog zullen komen, en die zullen toch niet beperkt blijven tot die paar angstige dagen na de kruisiging en vóór Pasen. Maar er is ook bezwaar tegen, deze tweede `korte tijd´ zonder meer op de wederkomst te betrekken, want dat zou betekenen dat de gemeente tot aan de voleinding geheel in verdrukking en verdriet moet leven. Helemaal doorzichtig wordt het plaatje niet, Johannes schetst geen precieze chronologie. De lezer mag zijn/haar eigen verdrukking en verdriet, en misschien bij tijd en wijle ook wel een voorproefje van die `vreugde die niemand je kan ontnemen´ (vs. 22) herkennen in deze woorden.
zien en zien is twee
In de drievoudige herhaling van Jezus´ woorden valt iets op, dat een goede vertaling vereist: het eerste zien is θεωρέω, aanschouwen; het tweede is ὁράω werkelijk rechtstreeks zien. Dat lijkt geen toevallige afwisseling, zeker niet omdat ze alle drie keren gehandhaafd blijft. Het aanschouwen van Jezus, het dagelijks met hem kunnen verkeren en naar hem kijken, zal voorbij gaan. Daarvoor in de plaats komt een dieper `zien´, een doorzien van wie hij is en wat hij betekent. Wat Markus met zijn ~Messiasgeheimenis~ aanduidt — Jezus´ betekenis valt alleen vanuit Pasen werkelijk te doorzien — maakt Johannes met deze beide werkwoorden duidelijk. Daarmee wordt tegelijk gezegd, dat zijn weggaan uit dit leven geen verlies is — we raken hem kwijt — maar winst. Juist zó zal hij ons uiteindelijk nog meer te bieden hebben dan toen hij in levende lijve onder de mensen aanwezig was.
troost
Maar dat alles is nog volstrekt niet zichtbaar. De insteek van Johannes is daarom pastoraal. Hij probeert uit te leggen hoe het komt dat de voleinding nog niet is aangebroken en de leerlingen nog steeds lijden. Het is niet zomaar duidelijk hoe dit lijden opgevat moet worden. Uit het begin van het hoofdstuk (16:1-4) zou je kunnen afleiden dat het om concrete vervolging gaat. De tranen en de rouw van vers 20 lijken daarentegen op nog iets anders te duiden: het gemis van de Gezalfde, het besef dat hij die voor hen Gods heil present stelde, niet meer bij hen is. Het één heeft met het ander te maken. De gemeente ervaart een droefheid waarin de kosmos niet deelt. Die kosmos is eerder blij dat de messiaanse tijd, die dreigde aan te breken, voorlopig uitblijft! Zo is er sprake van een situatie die omgekeerd is aan wat beloofd was: de wereld is blij, de gemeente verkeert in rouw. Maar dat zal niet het einde zijn.
geboortepijn
Midden in die behoorlijk abstracte bespiegelingen schenkt Johannes ons dan een beeld dat stáát, en dat ieder bijblijft: de vrouw die een kind baart, en daarmee de Messiaanse weeën weerspiegelt (vgl. ook Paulus in Rom. 8:18-25). Een schitterend en hoogst bemoedigend beeld. De pijn wordt niet ontkend, maar in een perspectief geplaatst: ze heeft een doel, ze leidt tot een resultaat, en dáárom is ze te verdragen. Ik vermoed dat het beeld zelfs nog ingenieuzer in elkaar zit dan we denken. Het zegt meer dan een abstract en wat bleekjes `na regen komt zonneschijn´, maar het leidt naar de slotzin: `blijdschap, dat er een mens in de wereld (kosmos) gekomen is.´ Daar horen we de kernwoorden blijdschap en wereld opnieuw, terwijl de pijn van de vrouw ook al met θλῖψις‚ was aangeduid, een typische term voor de apocalyptische verdrukkingen (vgl. 16:33 en ook Mar. 13 en par.). Dat juist geboorte, de komst van een mens, de aanduiding kan zijn van de voleinding, is volstrekt in overeenstemming met wat Johannes eerder over `opnieuw geboren worden´ vertelde (Joh. 3:3vv). Zoals één mens zo radicaal vernieuwd moet en kan worden, dat het een nieuwe geboorte lijkt, zo zal ook de kosmos geheel vernieuwd uit dit baringsproces te voorschijn komen. Dán is er een vreugde zonder einde, geheel anders dan de vreugde die de wereld nu kent.
korte tijd?
Ons homiletisch probleem is inmiddels wel duidelijk: hoe μικρός, hoe klein, is de afstand van 2000 jaar die wij inmiddels hebben tot Jezus´ woorden? En hoe geloofwaardig is dus de belofte van zijn wederkomst? Het heeft weinig zin te vragen of Johannes dat μικρός wèl kwantitatief bedoelde, en inderdaad dacht aan een korte tijd tot aan de wederkomst. Wij zullen de `korte tijd´ immers toch anders moeten uitleggen: namelijk dat we altijd, hoe ver ook verwijderd in de tijd, dicht bij de Messias zijn.
Voor wie dat gegoochel met deze tamelijk abstracte materie en met een tijdsaanduiding-die-geen-tijdsaanduiding-mag-heten te ver voert: de eerst Petrusbrief weet van deze vragen maar doet er iets anders mee. Ook Petrus kent het begrip `korte tijd´ (1:6; 5:10), daar opgevat als een beproevings- en louteringstijd. Hij is nuchterder van aard dan Johannes, en werkt de vraag vooral ethisch uit: ~hoe hebben we ons te gedragen tot de wederkomst~? De richtlijnen die hij geeft zijn niet spectaculair, en kunnen voor een groot deel zelfs uit Psalm 34 geciteerd worden: blijf gericht op vrede. Het lijden dat zo´n levenshouding met zich mee kan brengen wordt niet gezocht, maar mocht dat het gevolg zijn, en je hebt een goed geweten, weet dan jezelf dicht bij de Messias.