Jeremia 20,7-13

 


Een vuur in mijn gebeente…

De woorden van Jeremia´s laatste `confessio´ worden in het kerkelijk leesrooster helaas alleen gelezen als illustratie naast het lijden van Jezus:1 `Kijk, in het Oude Testament had je ook al mensen die om hun geloof in de problemen kwamen.´ Ze bieden echter zoals zo vaak veel meer dan dat.

De profeet spreekt vanuit de ik-persoon — er is een eeuwenlang debat gaande hoeveel dat zegt over de historische Jeremia, en of het niet eerder een kwestie van literaire fictie is.2 Hoe dat ook zij, de literaire profeet Jeremia wordt getekend als iemand die in het nauw gedreven wordt door mensen die hem zijn woorden niet in dank afnemen. Hij heeft de gevolgen daarvan al aan den lijve ondervonden: bijna gelyncht (Jer. 26:11vv), een nacht in het blok (Jer. 20:1-3), in een put gegooid (Jer. 38:6v). Beangstigender nog dan deze directe aanvallen is de dreiging van overal, het gefluister, de heimelijke plannen (20:10).3 Maar de echte bedreiging van de profeet komt niet van de zijde van mensen, maar van God zelf; door Hém voelt Jeremia zich verraden en in de steek gelaten.

Wie deze tekst, vooral vers 7-9, goed tot zich door laat dringen komt onder de indruk van Jeremia´s lef. Hij formuleert het besef, door God als het ware in de val gelokt te zijn, verleid.4 De werkwoorden in Jeremia 20:7 zijn buitengewoon krachtig, er hangt zelfs de associatie van aanranding en verkrachting omheen.5

Wie zijn roepingsvisioen (Jer. 1:4-17) heeft gelezen, kan de teleurstelling wel begrijpen. Hij was immers,6 ondanks zijn aarzeling (Jer. 1:6) geroepen tot profeet, maar daarbij was hem bijstand beloofd van godswege, en in elk geval de nabijheid van de Eeuwige (1:8,17-19). Maar hier horen we hem met zoveel woorden tot God zeggen: `*Waar was Je nou?! Dat woord van Jou levert me niks anders op dan spot en verachting, eenzaamheid en aanvechting!*´ Jeremia krijgt de opdracht, onheil aan te kondigen, maar dat onheil blijft uit zodat het lijkt alsof de profeet onzin verkondigd heeft. Dus verwijt Jeremia JHWH dat Hij zijn woord niet waar maakt en zijn profeet voor gek zet als een onheilsprofeet-zonder-reden. Jeremia is hier op het dieptepunt van zijn loopbaan, dat tegelijk zijn hoogtepunt is: krachtig verzet tegen Gods opdracht, en bijna een ontslagaanvraag. Bijna.

God komt daar niet tussen. Terwijl in andere van deze `klaagpsalmen´ Jeremia na zo´n klacht een even kritisch weerwoord krijgt (12:5; 15:19) blijft het hier stil; van Godswege komt er nu geen theodicee, geen verdediging van zijn beleid. Jeremia zelf komt uiteindelijk met zijn getuigenis, voor mij het heilige-der-heiligen van deze perikoop:

`En als ik zei: Ik zal Hem niet meer gedenken

en ik spreek niet meer in zijn naam

dan was `t in mijn hart als een brandend vuur

opgesloten in mijn gebeente

en vermoeide ik mij het in te houden

dan kon ik het niet.´ (Jer. 20:9)

De profeet kan niet zwijgen, moet `prediken van de daken´ (Mat. 10:27). Niet omdat het moet van buitenaf, als een gebod, zelfs niet uit angst of uit bezorgdheid om het missen van het loon maar vanwege een innerlijke drang, een geloofservaring die niet meer te verklaren is, alleen te beschrijven in de poëtische taal van de profeet: een ‘vuur in zijn gebeente.’

In het geval van Jeremia lijkt het goed af te lopen. In vers 11 en 12 heeft een wending plaatsgevonden en horen we van een krachtig vertrouwen op God: de profeet legt zijn zaak aan de hemelse Rechter voor en is er zeker van, in het gelijk gesteld te worden.7 De literaire kritiek wil hier natuurlijk van alles splitsen in verschillende bronnen en recensies, misschien ook wel terecht. Maar we hebben toch allereerst te maken met de tekst zoals die er staat, en daarin klinkt drie verzen verder (vs. 13) zelfs alvast een loflied, vooruitlopend op de verlossing: `Zing voor de Heer, loof de Heer!´

Dat lijkt een mooi happy end maar de eerlijkheid gebiedt dat de prediker in elk geval even verder leest, naar Jeremia 20:14-18, waar Jeremia evenals Job zijn geboortedag vervloekt (Job 3). Dat helpt tegen de illusie, dat bijbelse personen altijd zulke voorbeelden van standvastigheid en trouw waren, en troost zo misschien meer dan alle voorbarige jubel bij elkaar.

Noten

1: A-jaar, 1e zondag van de zomer, naast Mat. 10:16-33.

2: Zie mijn diss., Waar is de Heer? Dynamiek en actualiteit van het woord van JHWH bij Jeremia. Gorinchem (Narratio) 1997, 61-67.

3: Vgl. Psalm 31:14.

4: Voor een poëtische weergave zie Willem Barnards indrukwekkende gedicht `Spelbreker´, nu onder andere in het Nieuwe Liedboek2013, blz. 1371.

5: Vgl. bijv. Ex. 22:15; Deut. 22:25.

6: Voor de duidelijkheid: als ik hier `hij was teleurgesteld, hij meende, etc. schrijf, bedoel ik met die hij de literaire Jeremia, de hoofdpersoon van het boek. Hoeveel van zijn belevenissen historisch zijn, en hoeveel van de beschreven ervaringen aan de historische Jeremia zijn toe te schrijven, blijft een zaak van discussie, zie noot 2. Voor een theologische leeswijze van het boek is het niet de knopen door te hakken.

(7): Vgl. opnieuw Job, o.a. 16:20-21; 19:25.

Scroll naar boven