Drie dagen

Vertaling

Hosea 6:1-6 bestaat uit een boetebetuiging (vs. 1-3) en een godsspraak (vs. 4-6). Het eerste deel zet in met de oproep tot omkeer, terugkeer naar JHWH. Van Hem komt het oordeel, maar van Hem is ook genezing te verwachten. De lezing heeft in het leesrooster een plaats gevonden op de Goede Vrijdag, ongetwijfeld vanwege vers 2: ~Hij zal ons doen herleven na twee dagen, op de derde dag zal Hij ons doen opstaan~. Er worden wel vraagtekens gezet bij het goed recht van die associatie met de opstanding van Jezus. Het gaat hier immers om overdrachtelijk opstaan en herleven, zegt men. De dood brengt scheiding aan tussen de mens en God, en leven `voor zijn aangezicht´ betekent herstel van die relatie. `Von Totenauferstehung is demnach niet die Rede´, stelt H.W. Wolff.1 Het is echter de vraag of we niet juist omgekeerd de opstanding der doden ruimer moeten begrijpen dan het levend worden van een dood lichaam (vgl. Lk. 15:32: `je broer hier was dood en is levend geworden´).
Intussen is de verbinding met de derde dag als opstandingsdag natuurlijk heel associatief. Het gaat niet zomaar om een `voorzegging van Jezus´ opstanding´, want het is immers in het evangelie allereerst de Heer die opstaat, niet de wij-personen die berouw toonden.
In vers 4 komt JHWH aan het woord. Hij klaagt over de liefde (~chèsèd~) van zijn volk, die als dauw vergaat: lijkt heel wat, ziet er mooi uit, maar kan de hitte des daags niet doorstaan. Is er op deze dag niet alle reden om te denken aan de discipelen, die weliswaar hun leven voor hun Heer in de waagschaal wilden stellen (Joh. 13:36-38) maar als het zover is, komt daar niets van (vgl. 18:15-27)?
De profeten hebben `erop in gehakt´ met hun kritische woorden. Ook hier worden leven en dood als kwalitatieve begrippen gebruikt: de kritiek van de profetenwoorden kwam zo hard aan dat de hoorders als dood bleven liggen. Maar niet de dood van de zondaar is het doel, maar dat het licht doorbreekt, dat hem/haar letterlijk een licht opgaat. Wat dat betekent zegt het zesde vers: geen slachtoffers, maar liefde vraagt de Heer. Dat is een traditionele uitspraak, die je geregeld bij de profeten vindt (vgl. bijv. 1 Sam. 15:22; Jes. 1:11). Op de Goede Vrijdag krijgen die woorden echter een bijzondere klank, want hoe zit het dan met het `offer´ van Jezus? Heeft de Heer daar dan wèl een welgevallen aan? Het geheim ligt daarin, dat de weg van Jezus nu juist een en al ~chèsèd~ is, liefde, goedertierenheid. Hosea 6:6 richt zich tegen die offers die de plaats van de liefde moeten innemen, die afkoop zijn van een leven naar Gods wil. Het `offer´ van Jezus, met alle aarzeling die we bij die term houden (en moeten houden), sluit de liefde niet uit maar in. Daarom is dit offer Gode welgevallig, en mogen we één keer per jaar dat grote woord wagen, dat Hij de weg ging die niemand wilde of kon gaan, ten dienste van allen.

Noten

  1. ~Hosea~, BK Bd. XIV/1, 149.↩︎
Scroll naar boven