Exodus 19,1-13

 


Eerst het leven, dan de geboden

Deze keer Exodus 19:1-15, dat nogal wat vragen oproept. Zijn deze teksten een gepasseerd station omdat we nu beter weten?

Met Exodus 19 begint een nieuw deel van het boek Exodus. In het eerste deel lazen we over Egypte, JHWH’s gevecht met de goddelijke farao om het leven van zijn volk en om zijn erkenning als God van Israël. In het tweede deel komt de tocht van het volk Israël door de zee en de woestijn, een worsteling om vertrouwen.

Deel drie begint als de Israëlieten aankomen bij de berg Sinaï. Dat is hét signaal dat ik met jullie mee ga, zo had Mozes op diezelfde plek al te horen gekregen (Ex. 3:12). De eerste regels van hoofdstuk 19 leggen nadrukkelijk een verband met de uittocht uit slavernij.

1
In de derde maand nadat de Israëlieten uit het land Egypte waren weggegaan,
op dezelfde dag, zijn ze aangekomen in de woestijn Sinaï.
2
Ze vertrokken uit Refidim en kwamen in de woestijn Sinaï
en zetten hun kamp op in de woestijn.
Israël verbleef daar tegenover de berg.
 
3
Mozes was de berg opgeklommen naar God
en JHWH riep hem toe vanaf de berg:
Je moet het volgende aan het huis van Jakob zeggen
en aan de kinderen van Israël meedelen:
4
’Jullie zelf hebben gezien wat ik met Egypte heb gedaan
en dat ik jullie als op arendsvleugels heb gedragen
en hier bij mij heb gebracht.
5
Welnu, als jullie werkelijk naar mijn stem luisteren
en mijn verbond in acht nemen,
dan worden jullie uit alle volken mijn eigendom.
Heel de aarde is immers van mij,
6
maar juist jullie zullen voor mij een koninkrijk van priesters
en een heilige natie zijn.’
 
7
Mozes ging, riep de oudsten van het volk
en legde al deze woorden in opdracht van JHWH aan hen voor.
8
Heel het volk gaf als antwoord:
Alles wat JHWH heeft gezegd zullen we doen.
Mozes bracht de woorden van het volk over aan JHWH.
 
10
JHWH zei tegen Mozes:
Ga naar het volk en heilig hen vandaag en morgen.
Laten zij hun kleren wassen
11
en gereed staan tot aan de derde dag.
Want op de derde dag zal JHWH voor de ogen van het hele volk afdalen op de berg Sinaï.
12
Je moet een grens trekken rond het volk met de woorden:
‘Zorg ervoor dat jullie niet de berg op gaan
en ook de voet van de berg niet aanraken.
Ieder die de berg aanraakt moet sterven.
13
Je mag die met geen hand aanraken,
maar hij moet gestenigd worden of met een pijl neergeschoten.
Of het nu een dier is of een mens,
hij mag niet blijven leven.”
 
Scroll naar boven