Bevrijdingsliturgie

Vertaling

Exodus 12 is een vreemd hoofdstuk. Terwijl het zijn plaats heeft in de doorlopende vertelling van de uittocht, lijkt de interesse allereerst uit te gaan naar de wijze van vieren van de uittocht, dus naar het Pesach-feest. Rasji werpt aan het begin van zijn Thora-commentaar de vraag op of de Thora niet had kunnen beginnen bij Ex. 12:2: daar vinden we immers het eerste gebod, daar begint de ~halacha~. Dat is scherp gezien. Vooral onze verzen, 15-20, lijken op het eerste gehoor kaal en formeel, en houden zich meer bezig met de regels dan met de uittocht zelf. Toch zet juist dat ons op het goede spoor voor de uitleg. Het belang van de uittocht is immers niet, dat `ie ooit gebeurd is, maar dat `ie nu nog gevierd wordt! Historisch is het verhaal maar mager; we weten allang dat het hooguit om een beperkte groep ontsnapte slaven zou kunnen gaan, en recent archeologisch onderzoek plaatst zelfs daar vraagtekens bij. Veel wezenlijker is echter het wèl historische gegeven, dat Israël zichzelf heeft verstaan en nog verstaat als het volk waartegen God zei: `Ik ben de Heer jullie God, die je heeft bevrijd uit het land Egypte, het slavenhuis.´
Je moet Pesach vieren, alsof je zelf uit Egypte was weggetrokken, heet het. In zekere zin is het zo, dat je uit Egypte wegtrekt, als je werkelijk Pesach viert. Daarom wordt die viering zo nauwgezet met opdrachten omgeven. Al het gezuurde moet weg: het gewone kabbelende leven waarin er alle tijd is om deeg te laten rijzen moet aan de kant, tot en met de inwendige mens moet alles in het teken staan van gedenken. Dit `brood der verdrukking (Deut. 16:3) stelt de verdrukking èn de bevrijding lijfelijk present. Wie daar niet aan meedoet, sluit zich buiten de gemeenschap; het brute `uitroeien´ (vs. 19) moet toch zo verstaan worden. De kernwoorden zijn ~onderhouden~ en ~inzetting voor eeuwig~.
Scroll naar boven