de Mensenzoon
- Vierdag: 1-1-2000,
- Boek: Daniël
- Perikoop: Daniël 7,9-14
- Vertaler: Joep Dubbink
Vertaling
apocalyptiek
De enkele losse verzen uit Daniël 7 maken deel uit van een apocalyptisch visioen dat begint met vier dieren (vs. 1 8). De samenhang met de droom van Nebukadnessar in Daniël 2 springt in het oog: wat daar is uitgedrukt met het beeld, gemaakt van vier verschillende materialen, is hier op andere wijze met de dieren aangeduid: de opvolging van een viertal rijken. Ook de neergang van die koninkrijken, die in Daniël 2 blijkt uit de in waarde afnemende materialen, vinden we in Daniël 7 op parallelle wijze terug: het eerste dier, de leeuw, heeft nog iets koninklijk, de volgende worden steeds beestachtiger.
Aan het eind van die vier rijken komt in Nebukadnessars droom een steen, losgeraakt `zonder toedoen van mensenhanden´ (2:34,45) die alles tegen de grond smijt: kaalslag voor een nieuw begin. Dat vervolg is veel meer uitgewerkt in Daniël 7, en wel naar twee aspecten: rechtspraak (de tronen, vgl. de `zetels voor het gericht´ in Psalm 122:5) en het begin van een nieuwe heerschappij.1 De scène die vs. 9v geeft, is duidelijk apocalyptisch. In de `Oude van Dagen´ (letterlijk) herkennen we uiteraard God, omgeven door zijn hemelse dienaren, en Hij zet zich op de troon om recht te spreken, c.q. recht te doen. Voor de andere rechters moet in eerste instantie aan hemelfiguren gedacht worden.
de Mensenzoon
Degene die met de wolken des hemels komt is veel moeilijker te plaatsen. Daniël bedoelt vermoedelijk niet meer dan een hemelse figuur in mensengestalte (let op het `~als~ een Mensenzoon´), maar uit deze tekst ontstond een complete eschatologische mensenzoon-verwachting (vgl. Henoch, 4 Ezra èn het Nieuwe Testament). Die `Mensenzoon´ blijft daarbij moeilijk grijpbaar;2 het is geen echte titel, hij is niet zomaar gelijk aan de Messias. Eerder dan een titel duiden de woorden een functie aan. In vers 14 is sprake van een onvergankelijk, eeuwig koningschap dat hem geschonken wordt door God. Daarin herkennen we de verzuchting van een verdrukt volk dat het ééns zal ophouden met tiran na tiran, verdrukker na verdrukker. Maar wie is die Mensenzoon, en welke relatie heeft Jezus tot die term? Hij gebruikte hem klaarblijkelijk met voorliefde: de term komt vaak bij de synoptici en bij Johannes voor, en vrijwel altijd in Jezus´ eigen mond. Soms verwijst hij er gewoon mee naar zichzelf, zoals dat ook in de rabbijnse literatuur voorkomt: `mensenkind´ als synoniem voor `iemand´, `een mens´ of zelfs `ik.´ Maar het gaat niet aan, met een beroep op die teksten de term te schrappen als hoogheidstitel voor Jezus.
Maar het is wel een titel met een heel bepaalde kleur. Er is reden te denken aan een collectieve of representerende duiding: de Mensenzoon als representant van het volk van God. Daarbij moet je vooral kijken naar Daniël 7:27, waar God in vrijwel dezelfde termen als in vers 14 de heerschappij overdraagt aan `het volk van de heiligen des Allerhoogsten.´ Daarbij kan opnieuw aan hemelse figuren gedacht worden, maar de term `volk´ wijst toch eerder in de richting van mensen: de rest van Israël die over is, de slachtoffers die mogen oordelen en regeren (vgl. bijv. Openb. 7:14; 20:4). Al met al roept de term mensenzoon na Daniël 7 duidelijk iets méér op dan een gewoon mens: er hangt een messiaanse geur omheen, de verwachting van een nieuw soort heerschappij, die de Mensenzoon ~namens Gods volk~ op zich neemt.