De weduwe van Sarefat

Vertaling

Deze perikoop wordt ingedeeld bij de zgn. anekdotes uit de Elia-geschiedenis. De hoofdgang van het verhaal, het conflict van Elia met Achab, wordt inderdaad onderbroken. Dat betekent echter niet, dat onze aandacht nu slechts gevestigd wordt op de persoonlijke lotgevallen van de profeet. Ook hier speelt hetzelfde conflict als in de vorige perikoop.
 

de weduwe

De beek droogt op. Er gebeuren niet op afroep willekeurige `wonderen´. De raven waren teken van Gods goedheid, maar verder gaat ook aan de beek de gang van zaken gewoon door.
God neemt opnieuw het initiatief om zijn profeet te onderhouden. Dat Hij ook nu de profeet met `sta op, ga´ aanspreekt, bevestigt dat ook deze gebeurtenis deel uitmaakt van zijn profetische opdracht. De wijze waarop Elia onderhouden wordt, is echter de omgekeerde wereld. De weduwe is in het algemeen juist de behoeftige, die zorg van anderen nodig heeft. Vervolgens betreft het een weduwe in Sarefat, waar nadrukkelijk bij gezegd wordt: `bij Sidon´. Nota bene uit de streek, waar Izebel vandaan kwam! Th.M. Naastepad wijst er terecht op, dat zij hierdoor wordt tot tegenpool van Izebel, zoals Elia dat is tegenover Achab. Ook uit het land van Sidon kan nog iets goeds voortkomen. Tenslotte verkeert déze weduwe in extreme armoede. Daarom is de vraag van Elia om water, en vervolgens om brood, ook een onmogelijke vraag. Hoezeer ze ook bereid is te delen, ze heeft het eenvoudig niet.
Elia ontmoet deze vrouw op het dieptepunt van haar leven. Liever gezegd: ze heeft geen leven, de ene zin die ze tot hem spreekt eindigt met het woord ‘sterven’. Toch betekent deze ontmoeting voor hen beiden leven, en toekomst. Het is beslist nodig, de beeldtaal van het verhaal te verstaan. Wie hier rationaliseert, ziet slechts één toevallige weduwe, die gered wordt omdat ze toevallig de kans krijgt een profeet te huisvesten. Het geheim van het verhaal is nu juist, dat er voor deze profeet, die in eigen land niet meer veilig is, en deze vrouw, in haar land zonder toekomst, leven is waar zij delen wat er is. Deze twee horen op merkwaardige wijze bij elkaar, als tegenpolen tegen het schijnbaar zo succesvolle tweetal Achab-Izebel, dat met heel die Baäl-cultus van rijkdom en voorspoed er niet in slaagt het land van allernodigste te voorzien. Elia en de weduwe hebben daarentegen wèl genoeg.
Beiden nemen nadrukkelijk de naam van de HEER in de mond, de vrouw bij haar groet, Elia bij zijn belofte. Wat de vrouw betreft is dat verbazingwekkend, daar zij immers geen Israëlitische is. Is het slechts een beleefdheidsfrase? Ook die vraag is niet zo zinvol. Waar deze twee zo leven en toekomst vinden in deze ontmoeting, waar gedeeld wordt en gerechtigheid wordt gedaan, daar is de HEER natuurlijk aanwezig, daar wordt zijn naam terecht genoemd, door wie dan ook.
 

de toekomst nog eens bedreigd

Echter, na deze wonderlijke redding wordt het leven alsnog bedreigd. Immers, de zoon van de weduwe wordt zeer ernstig ziek, en daarmee staat in bijbels taalgebruik de toekomst op het spel. De zoon is dodelijk ziek (of reeds gestorven, van groot belang is dat niet), en de vrouw is geweldig kwaad op Elia. `Wat is er tussen u en mij, man Gods? Bent gij gekomen om mij mijn zonden te doen gedenken?´ (vs. 18). Dat is geen onlogische opmerking, want zij weet uiteraard, dat op het woord van Elia `de hemel gesloten blijft´ in Israël wegens de afgodendienst. Deze profeet is blijkbaar een onheilsbrenger, vertegenwoordiger van een strenge god van oordeel en straf. Dat maakt haar woedend. Elia zegt niets terug, legt niets uit, verdedigt niet Gods beleid. Hij gaat ook niet in op haar opmerking over zonden, en daarmee gaat hij krachtiger in tegen een algemene zonde-straf gedachte, dan wanneer hij haar weersproken had. Het meest indrukwekkende is, dat ook hij aangeslagen is over deze gebeurtenis. Maar dat merken we pas in zijn gebed. In harde woorden legt hij aan God voor, wat hij alleen als onrecht kan zien: `Heer mijn God, hebt gij nu ook de weduwe, bij wie ik als vreemdeling verblijf, kwaad gedaan, door haar zoon te doen sterven?!´ (vs. 20).
Bij de vrouw blijft de klacht een krachteloos protest. Elia verwoordt het tot een gebed dat niet minder is dan een aanklacht, een roepen tot God. God heeft `kwaad gedaan´, nota bene tegen de vrouw die zijn profeet gastvrij ontvangen heeft. Daarmee staat zijn eer op het spel, want zou het hierbij blijven, wat is dan de zin van Elia’s optreden?
De handeling die Elia daarbij verricht wekt wellicht magische associaties. Vergelijk overigens met de parallel in 2Kon. 4:18-37, waar Elia op een soortgelijke manier een jongen tot leven wekt. Daar horen we meer details, o.a. dat hij zijn mond op die van de jongen legt, en zijn handen op zijn handen. Het lijkt, alsof hij in het lot van de jongen wil delen, zich met hem wil identificeren. Als hij geen toekomst heeft, als de zoon van dit `huis´ sterft, wat dan?
Zo neemt Elia het op voor deze vrouw. En God hoort, en is bewogen met hen beiden. De vrouw krijgt haar zoon terug uit de dood. Het `eten en sterven´ (vs. 12) wordt definitief omgekeerd in het `zie, uw zoon leeft´. Pas nu volgt de volledige erkenning van Elia als man Gods. Nu blijkt immers, dat hij werkelijk een bemiddelaar is, die niet alleen het woord van God spreekt, maar ook tégen God spreekt ten gunste van de behoeftige. Van zulke profeten is God gediend.
Scroll naar boven