Openbaring 20,1-15

 


de slachtoffers regeren

tussen aardse utopie en vergeestelijking

Preken over dit bijbelgedeelte zullen tussen twee klippen door moeten manoeuvreren. De ene: zich verliezen in een utopie, té hoog gespannen verwachtingen en bijna onvermijdelijke teleurstellingen. De andere, juist in z´n redelijkheid veel gevaarlijker: vergeestelijking. Sinds Constantijn heeft de kerk het niet zo op met verlangen naar een concrete aardse regeringswisseling. Soms dacht ze, zelf het duizendjarig rijk te zijn (Augustinus). Zo´n duizend jaar later verwierpen de reformatoren dat weliswaar, maar ook zij waren beducht voor dwepers, die het Rijk Gods met geweld (Münster) naderbij wilden brengen. Van de weeromstuit vergeestelijkte men het duizendjarig rijk tot een innerlijke gemoedstoestand waarin de vromen al delen.1

Geen vergeestelijking dus, maar vergeet niet: het zijn visioenen. En het is vreemd, in een boek vol metaforen (de beesten, de ruiters etc.) nu ineens bepaalde onderdelen, zoals de duizend jaar, letterlijk te gaan nemen.

de satan geboeid

Johannes ziet een tijd, waarin de satanische macht gebroken is. De oude slang (Gen. 3) is uitgespeeld. De draak, duivel, satan: al z´n namen staan er, zodat hij niet onder een pseudoniem tòch nog aan het stoken kan gaan. Er komt een tijd vóór de voleinding (want hij mag nog een keer los) waarin de volken niet meer door hem `tot dwalen gebracht´ worden. Het is gedaan met de ongeesten van nationalisme, militarisme, inhumaan fundamentalisme en noem het allemaal maar op. Dat kan. Al denken wij, en niet zonder reden, dat het toch nooit wat wordt met deze wereld, Johannes ziet iets anders en houdt daarom hoop voor deze wereld.

Is dat een gefixeerde tijd, die nog in de toekomst ligt, of zijn we daar al aan begonnen? Met Jos de Heer2 ben ik geneigd, te zeggen dat het hier en nu en af en toe al kan gebeuren. Dat er momenten en tijden zijn, dat de satan in de afgrond zit, en blijft.

de slachtoffers regeren

Dan, Gode zij dank, komt er een oordeel. De `zij´ die op de tronen mogen gaan zitten, blijken de martelaren te zijn, allen die onder het beest geleden hebben, die niet voor hem geknield hebben en zijn teken niet geaccepteerd hebben. Het gaat hier om een `eerste´ opstanding, voor hen die part noch deel hadden aan de beestachtigheid van deze wereld, maar er alleen onderdoor gingen. Voor hen is er iets extra´s. Wie hier niet bij hoort, is niet `verloren,´ maar voor deze slachtoffers is er een soort compensatie: oordelen en regeren komt juist toe hen aan, aan al wie tot slachtoffer gemaakt zijn. Er wordt een tijdsvolgorde geschetst: eerst zij, dan allen. Het is echter de vraag, of het niet zozeer om tijd maar om prioriteit gaat: zij gaan vóór. Openbaring geeft geen spoorboekje over de gang van zaken, maar verkondiging: `De laatsten worden eersten, wie knielde (niet voor het beest maar voor Christus alleen) krijgt een troon´ (Lied 990:6).

de laatste strijd

Nog één keer mag de duivel los (vs. 7-10). Heeft hij al niet genoeg ellende aangericht? Waarom houdt de engel, die hem met zoveel overmacht in de afgrond wist te werken, hem daar niet eeuwig vast? Zo´n op zich logische vraag mist de essentie van Johannes: hij voorziet geen toekomst, maar *doorziet* het heden. Ook als er nog ergere vervolgingen losbarsten dan die waaronder hij en zijn tijdgenoten lijden, is er toch die troost, dat het in Gods hand is, en dat hij de laatste slag wint. Want de strijd op zich is niet spannend: met `vuur uit de hemel´ is het snel gedaan met de duivel en zijn trawanten (vgl. Gen. 19:24, Sodom, en Luc. 9:54 waar het voor vuur nog te vroeg was, maar het komt wèl.

het laatste oordeel

Dan komt het opmaken van de balans. Het is nodig, pastorale aandacht te geven aan de angstcomplexen rondom `hel en verdoemenis´ die generaties aangepraat kregen,´ maar zouden we werkelijk willen, dat er géén oordeel was? De martelaren werden al niet vergeten, maar is ook hier gedenken niet essentieel? Of zouden we willen dat alle schurkenstreken achteloos afgedaan werden met vergeven en vergeten?

Intussen is het oordeel wel iets groter dan een soort fatsoensexamen, waarbij de zes-minnen er net door zijn, en er een aantal net iets tekort komt. Het begint ermee dat dood en dodenrijk zèlf in het vuur worden geworpen. De dood is dood, de hel gaat naar de hel! Bijna een paradox, vandaar het spreken over de `tweede dood´, een dood-in-het-kwadraat. Wie aan die kant stond, aan de kant van hel en dood, die hoort ook thuis in die poel van verderf.

Maar er is ook een boek des levens. Het gedenken van het kwaad is middel, namelijk om het uit te roeien; het doel is, het gedenken van wie levenden bleken, en nu ook voluit zullen zijn. Voor hen is de stad, waarvan de contouren in het volgende hoofdstuk getekend gaan worden.

Noten

1: Vgl. de Augsburgse Confessie c. 17; Calvijn, Institutie III,20,42.

(2): Jos de Heer, De Apocalyps van Johannes. Hemelse ontmanteling van aardse machten. Zoetermeer (Meinema) 1998, 276v.

Scroll naar boven