Numeri 6,22-27

 


De zegen van Aäron

`Mijn naam op hen leggen´

De beide lezingen voor deze dag worden verbonden door het begrip `Naam´: ook in Numeri 6 fungeert het woord `Naam´ als sleutelbegrip. De zonen van Aäron krijgen voorgeschreven met welke woorden zij het volk moeten zegenen. In de oudtestamentische theologie krijgt deze passage relatief niet veel aandacht; het zou een late (`P´) tekst zijn die weinig origineels over het begrip `zegen´ te melden heeft. Door de werkingsgeschiedenis van deze verzen in joden– en christendom zijn ze toch heel belangrijk geworden.1 Maar ook de opbouw mag er wezen: drie regels, met drie maal de onuitsprekelijke godsnaam en daarnaast nog precies twaalf woorden. De aantallen woorden van de drie regels lopen op, resp. drie, vijf en zeven (samen vijftien woorden, namelijk twaalf plus drie keer de Godsnaam!) en ook de inhoud vertoont een climax. De eerste zin gaat over zegen die geschonken wordt, en het bewaren van de ontvanger ervan. De rabbijnen leggen dit vooral uit als een belofte van materiële voorspoed. Het `lichten van het aangezicht´ is psalmentaal. Het kan redding uit de hand van vijanden beduiden (Ps. 31:17; 44:4) maar vooral ook de genadige toewending van God na zijn oordeel (Ps. 80:4,8,20; Dan. 9:17), hetgeen door het parallelle `genadig zijn´ wordt onderstreept. `Verheffen van het aangezicht over´ heeft geen eenduidige parallel, maar lijkt nog een gradatie hoger te gaan dan de vorige zinsnede, en de goedgunstigheid van God te beloven; ook het veelomvattende begrip sjalom (eerder `heelheid´ dan `vrede´) wijst daarop.

Na deze compacte zegenspreuk volgt de afronding in vers 27. Door dit te zeggen wordt de Naam van de Heer op het volk gelegd. Meer dan dit heeft God niet te geven, wie de belofte van zijn vriendelijk gelaat met zich meedraagt, draagt Hemzelf met zich mee. De zegen onthult, in een notendop, heel Gods bedoeling.

Zegenen is opgedragen aan bepaalde personen. Zij zijn daartoe echter niet uitverkoren om een bijzondere geschiktheid, maar eenvoudig door hun geboorte als `zonen van Aäron´. Om alle overdreven ambtelijkheid bij voorbaat tegen te gaan besluit vers 27 met `dan zal Ik hen zegenen.´ De priesters zijn slechts tussenpersonen, de Heer zelf is de eigenlijke auteur van de zegen (de andere uitleg, dat het `hen´ op de priesters slaat, dus dat zij in tegenstelling tot het gewone volk de zegen rechtstreeks ontvangen, lijkt onwaarschijnlijk, zowel grammaticaal als inhoudelijk).

Homiletisch: de ene en de andere Naam

Wie deze tekst op 1 januari leest samen met Lucas 2:21, de besnijdenis en naamgeving van Jezus, komt een spannend punt tegen, hoe beide `namen´ met elkaar te maken hebben. De keuze van deze twee teksten naast elkaar suggereert dat ze in elkaars verlengde liggen, maar dat is een homiletische en geen exegetische kwestie meer. Al prekend mag gezegd worden: Jezus´ naam gaat de Naam van de Eeuwige verder onthullen en invullen. Maar zeg niet teveel: het is nieuwjaar en het Kind is pas geboren, de toekomst ligt open.

Noten

(1): Zie ook de uitvoerige behandeling bij Eep Talstra, Oude en Nieuwe lezers. Een inleiding in de methoden van uitleg van het Oude Testament (Ontwerpen II). Kampen (Kok) 2002, 42-83.

Scroll naar boven