Matteüs 11,2-11

 


Ben jij degene die…

de vraag van Johannes

`Bent u degene die komen zou?´ Die vraag stelt Johannes vanuit zijn gevangenschap via via aan Jezus. Wat heeft Matteüs met die vraag willen zeggen op dit punt in zijn evangelie? Daarvoor moeten we eerst proberen te begrijpen om wat voor soort vraag het gaat: is het een retorische vraag van de evangelist, of een historisch denkbare open vraag van de Doper, of Jezus wel de Messias is?

Mijns inziens moeten we de perikoop niet reduceren tot een historische incident, maar heeft deze scène in de compositie van het Matteüs-evangelie doelbewust een plek gekregen. Matteüs vertelt onmiddellijk (11:2) dat Johannes over `de werken van de Christus/Messias´ hoorde, en dat terwijl hij Jezus nergens zonder meer `de Christus´ noemt, altijd Jezus Christus, of, `die de Christus genoemd wordt,´ of ironisch in de mond van tegenstanders. Dus als er nog enige spanning was of Jezus wel de Messias zou zijn, dan is die in dat vers wel weggenomen (de tekstvariant met `de werken van Jezus´ is duidelijk een correctie op dit schijnbaar onlogische punt). Het gaat dus niet om het *of*, maar het *hoe* van Jezus´ Messias-zijn.

De plaatsing van deze scène beschouw ik als een rustmoment, een puntkomma, in heel de loop der gebeurtenissen. Na tien hoofdstukken Matteüs is de beweging van Jezus goed op gang gekomen. De proloog, de eerste werkzaamheden, de Bergrede, genezingen en geestuitdrijvingen, en tenslotte in het voorgaande hoofdstuk de uitzending van de discipelen. Nu even een pas op de plaats: hoe ver zijn we nu, wat kunnen we nu zeggen? Johannes fungeert daarbij als `aangever´, waardoor Jezus de kans krijgt om als het ware de profetenrol te pakken en voor te lezen. In die zin heeft dit verhaal eenzelfde functie als de scène in de synagoge van Nazareth in het Lucas-evangelie (4:16-30). Dáár is een en ander meer geformaliseerd, en daar is het Jesaja 61 dat gelezen wordt. Hier klinkt een vraag, en komt er een vrij citaat uit een ander gedeelte van hetzelfde profetenboek.

profetie

De verbinding van Jesaja 35 als profetenlezing met Matteüs 11 is oud, al te vinden in de orde van Milaan.1 Dat ligt voor de hand: de evangelist laat Jezus citeren, maar niet exact. De blinde, de lamme en de dove komen uit Jesaja 35,5v, maar de `stomme´ (liever `niet-sprekende´) neemt het evangelie niet over. Waarom niet? Omdat mensen zoals Johannes nog steeds gevangen zitten, en monddood gemaakt worden…?

Daarvoor in de plaats komen er drie categorieën bij: melaatsen die worden gereinigd, doden die worden opgewekt en armen die het evangelie ontvangen (dat laatste is voor Matteüs blijkbaar het hoogtepunt, en niet de opwekking der doden, zoals nijvere overschrijvers willen corrigeren). De melaatse ontbreekt bij Jesaja geheel, de laatste twee groepen kun je met enige moeite wel elders in Jesaja terugvinden (resp. 26:19 en 61:1). Profetie en evangelie zijn dus niet precies dekkend op elkaar te leggen, en daar ligt voor mijn gevoel het geheim van deze korte scène. De vraag van Johannes wordt beantwoord, maar tegelijk `opgetild´ buiten de beperkte vraagstelling van de Doper. Die beperkte vraag, in feite `is Jezus `m, welles of nietes,´ — die kan goed gespeeld hebben in discussies met de synagoge en wellicht met late aanhangers van Johannes de Doper. Maar het is tegelijk ook een heel moderne vraag.

Het antwoord van Jezus is breder dan de vraag. Hij wijst in zijn antwoord niet naar zichzelf, hij zegt niet `Ik ben het´, maar hij wijst naar de geschiedenis van Godswege die begonnen is. Begonnen, maar nog niet voltooid. Er is meer beloofd dan we nu al te zien en te horen krijgen, en dat geldt zeker voor wie héél Jesaja 35 hoort meeklinken waaruit dit anderhalve vers wordt aangehaald. De bloeiende woestijn, de hele schepping die meedoet in een grote vernieuwing, de open wandelweg tussen gezworen vijanden, dát is allemaal nog niet te zien en te horen. Johannes in de gevangenis is daarvan ook in eigen persoon het bewijs.

Maar er is wel degelijk iets gebeurd, zegt de verteller. Zoals Lucas in zijn verhaal Jezus laat zeggen: `Vandaag is dit Schriftwoord in uw oren vervuld´ (Luc. 4:21), met alle spannende implicaties daarvan — het horen naar het woord voltrekt de vervulling! — zo laat Jezus naar Matteüs´ vertelling op een andere wijze de zaak open. Johannes moet horen en zien, en zijn eigen conclusie trekken. Die openheid is typerend. De hoorder van het evangelie wordt niet klemgezet, maar vindt in Johannes even een identificatiefiguur die dezelfde vragen deelt.

Tot welke conclusie wordt de hoorder nu uitgenodigd? Dat de grote beweging van Godswege begonnen is. Want daar gaat het om in Jesaja 35. We hebben hier niet te maken met een messiaanse profetie in de eigenlijke zin van het woord, zoals dat in Jesaja 61en in diverse andere teksten wel het geval is. In Jesaja 35 wordt niet gefocust op één mens, één persoon, maar op de grote beweging van Gods eigen komst: `Hijzelf zal komen en jullie bevrijden´ (Jes. 35:4b). Die bevrijding krijgt vorm in wat Jezus doet, maar hijzelf noemt niet zijn eigen daden, `kijk eens wat ik doe´, maar zegt: zie wat er gebeurt. Daar mogen de daden van zijn leerlingen bij inbegrepen zijn, die immers in het vorige hoofdstuk volmacht kregen tot genezing en het uitdrijven van geesten (10:1), en ook al wat na hen in navolging geschiedt is en nog geschiedt (vgl. Mt. 25:31-46). Ook dat hoort bij het begin van het Koninkrijk.

de plaats van Johannes

In de slotverzen van de evangelieperikoop laat Matteüs Jezus mediteren over de positie van Johannes. Daarbij maakt hij twee afgrenzingen: denk niet te gering over Johannes, er is onder de hemel geen groter profeet dan hij (vs. 11a). Met een citaat uit Maleachi 3:1 wordt de Doper geïdentificeerd met de bode die komen moet vóórdat het einde komt, en in vers 14 ook met de terugkerende Elia, die in Maleachi 4:5 bij name genoemd wordt. Maar tegelijk is de kleinste in het koninkrijk der hemelen groter dan hij. Dat is geen degradatie van de Doper, laat staan dat hem de toegang tot het Koninkrijk ontzegd zou worden. Het is integendeel een hart onder de riem voor de eenvoudige hoorder van het woord. In het Koninkrijk wordt met een nieuwe maat gerekend en gaan alle grote reputaties eraan. Profeten, apostelen, theologen? Kom nou, zoals dienstknechten, kinderen en oude mensen visioenen zullen zien waar profeten van watertanden (Joël 2:28v), zo zal ieder nog zo gering lid van de gemeente van Christus deel hebben aan de Messiaanse tijd, die in het verborgene is begonnen.

Noten

(1): Zie W.G. Overbosch, De adem van het Jaar. (Mededelingen prof. dr. G. van der Leeuwstichting, 48), 1973, 29.

Scroll naar boven