Exodus 6,6-20
- Vertaling: Kees van Duin
- voor 1 januari 2000: ( -jaar)
- uit Exodus: Exodus 6,6-20
Een God van mensen
We beginnen opnieuw. Of moeten we zeggen: God gaat gewoon verder? Het eindeloze geduld van God laat zien dat hij een God van mensen is, en niet een god van de kosmische orde, zoals de farao wil zijn.
Na het fiasco in Exodus 5, toen de woorden van Mozes alleen maar leidden tot meer onderdrukking en conflict, geeft God opnieuw zijn dubbele opdracht aan Mozes: ‘Zeg aan de kinderen van Israël dat ik hen zal bevrijden uit de slavernij.’ (vs. 6). ‘Zeg aan Farao dat hij de kinderen van Israël laat gaan.’ (vs. 11, 28).
Maar er gebeurt meer. In dit hoofdstuk worden opnieuw de hoofdrolspelers aan ons voorgesteld. God introduceert zichzelf nadrukkelijk met zijn naam: JHWH. Vier maal klinkt de zin: ‘Ik ben JHWH.’
Farao had in Ex. 5:2 gereageerd met de cynische opmerking: ‘JHWH, wie is dat eigenlijk?’ God gaat nu beginnen hem van repliek te dienen. Als een refrein zal het nog hoofdstukken lang doorklinken: ‘Ik ben JHWH’, om de goddelijke farao zijn amateurstatus duidelijk te maken, maar ook om Israël te leren die Naam vertrouwen. Abraham, Izaäk en Jakob kenden mij anders, zegt God, maar vanaf nu geldt: ik ben JHWH.
Die naam had ook al geklonken bij de Sinaï (Ex. 3), nu opnieuw, maar dan wel in Egypte, als een uitdaging aan de religie van de staat en de kosmische orde. God vertelt over zichzelf. Ik ben de God van Abraham, Izaäk en Jakob en nu dus ook van jullie. Daarom ga ik het conflict aan met iemand die de menselijke maat te boven wil gaan. Met dat ‘daarom’ wordt Mozes op weg gestuurd.