Exodus 17,8-16

 


Overleven gaat niet zomaar

Het zijn harde verhalen in Exodus. Al dat geweld en al die gevechten. Maar de Bijbel gaat over het echte, harde leven, niet over mensen met een hoogstaande moraal die altijd de juiste beslissingen nemen.

Nadat er voor Israël water uit de rots stroomde bij Horeb, zijn we weer terug bij Refidim. Er volgt zonder veel introductie een tweede verhaal: Amalek valt Israël aan.

Het verhaal van die aanval begint niet alleen abrupt, er komen ook nieuwe spelers voor het eerst op het toneel, onbekenden, die we tot nu toe in Exodus niet waren tegengekomen. Eerst het bedoeïenenvolk Amalek, daarna Jozua, tot nu toe onbekend, maar nu zonder enige inleiding aanvoerder van Israël, en verder Hur, die met Aäron mee Mozes zal ondersteunen. Maar ook is er het gegeven dat er voor het eerst mannen moeten worden uitgekozen om een strijdmacht samen te stellen. Voor ‘ons’, zegt Mozes. Gaat het om Israël als geheel? NBV en BGT (Bijbel in Gewone Taal ) laten het ‘ons’ weg.

Zulke details maken het leven voor bijbelvertalers trouwens niet altijd gemakkelijk. Waar hoort in de taakverdeling die Mozes maakt, nu het woordje ‘morgen’ bij? Moet Jozua eerst vechten en staat Mozes dan ‘morgen’ pas op de hoge rots?

De indeling van de Hebreeuwse tekst en ook sommige rabbijnse tradities doen het zo. Ook de NBV vertaalt zo, maar de BGT niet; daar hoort ‘morgen’ bij Jozua.

Schuren en knarsen

Ons dilemma: mag ik de bijbeltekst iets soepeler maken dan hij eigenlijk is? Soms kun je weinig anders. Of toch maar zichtbaar houden dat er in de overlevering iets schuurt en knarst? Zit een gelovige daar op te wachten? Zeker wel, is mijn ervaring. Dit is onze bijbel. Mooier hoeft niet.

De samenstellers van het boek Exodus hebben hier kennelijk twee overgeleverde verhalen naast elkaar gezet, zonder zich verder met het grotere plot bezig te houden. Tradities bewaren is goed genoeg.

De beide verhalen in Exodus 17 zijn verbonden met elkaar omdat ze bij de plaats Refidim horen en omdat in beide de staf van Mozes (vers 5) of ‘van God’ (vers 9) een beslissende rol heeft.

8
Toen kwam Amalek vechten met Israël bij Refidim.
9
Mozes zei tegen Jozua:
‘Kies een aantal mannen voor ons uit en ga op weg,
vecht tegen Amalek.
Morgen sta ik boven op de hoge rots met de staf van God in mijn hand.’
 
10
Jozua deed zoals Mozes hem had gezegd,
door het gevecht aan te gaan met Amalek.
Intussen gingen Mozes, Aäron en Hur de hoge rots op.
11
Dan gebeurt dit:
zolang Mozes zijn arm omhoog houdt, is Israël sterker,
maar zodra hij zijn arm laat zakken, is Amalek sterker.
 
12
Toen de armen van Mozes zwaar werden,
pakten ze een steen en legden die waar hij stond
en hij ging er op zitten.
Zo ondersteunen Aäron en Hur zijn armen, elk aan een kant.
Hij bleef zijn armen hoog houden tot aan zonsondergang.
13
Jozua versloeg Amalek en zijn troepen met het zwaard.
 
14
JHWH zei tegen Mozes:
‘Schrijf dit als herinnering op in een document.
En maak het Jozua heel duidelijk,
dat ik het prestige van Amalek onder de hemel compleet ga uitwissen.’
15
Mozes bouwde een altaar en noemde dat:
‘JHWH is mijn vaandel.’
16
Hij zei:
‘zeker, een hand op de troon van Jah.
JHWH is in conflict met Amalek, van generatie op generatie’.
 
Scroll naar boven