Exodus 16,1-36

 


Manna!

Voor Israël is een nieuwe tijd aangebroken. Met de uittocht uit Egypte is een onomkeerbare stap gedaan. `Op de vijftiende dag van de tweede maand sedert de uittocht´: de tijd wordt zelfs gemeten vanaf dat moment van de uittocht. Maar wegtrekken uit het slavenhuis is dan wel één ding, dat slavenhuis werkelijk achter je laten is nog iets anders. Dat kost heel wat meer moeite.

terug naar Egypte?

Het werkwoord `murmureren´ zal vooral in dit hoofdstuk op alle manieren vervoegd worden. Dat bleek al in het vorige hoofdstuk te Mara, waar het water bitter was, en dat wordt nu breed uitgewerkt.

Nu staat er bijvoorbeeld expliciet bij, dat het héle volk murmureerde. En hun protest is niets minder, dan dat ze uittocht willen terugdraaien. Dat is een ongehoorde crisis: wat bezielt slaven, naar het slavenhuis terug te willen? Num. 11:5 schildert uitgebreid de lekkernijen van Egypte, maar weegt dat op tegen dwangarbeid? Het verleden kan in de herinnering vertekend worden tot een `goede oude tijd´ die er nooit geweest is. En zelfs kan de zekerheid van de slavernij een zekere zuigkracht hebben, een slavenmentaliteit, een `vals bewustzijn´ heet dat in hedendaagse termen. In Egypte was er geen vrijheid, maar ook geen verantwoordelijkheid. Er was alleen maar de belofte van iets beters. De laatste avond, de nacht voor de uittocht, was vol belofte. Dat was het hoogtepunt; tóen sterven, dat was misschien het beste geweest. Maar nu ligt de toekomst open, en moet de lange weg van de volharding worden gegaan. In ieder geval hebben de Israëlieten zelf nog geen deel aan de uittocht: `*jij hebt ons in deze woestijn geleid´, zeggen ze tegen Mozes. Het is zijn onderneming, waarin het volk meegenomen is, maar waarbij ze nog geen subject geworden zijn. Ze hebben in het geheel nog niet begrepen wat de draagwijdte is van hun tocht: dat het geen actie van Mozes en Aäron is, maar Gods bevrijding, waar ze aan deelnemen.

brood uit de hemel

Aanleiding voor alle gemurmureer is gebrek aan eten. Beschuldig het volk niet te makkelijk van te weinig vertrouwen, want je kunt zonder eten in de woestijn geen kant op. Trouwens, God verwijt zijn volk ook niet dat ze murmureren, hij staat meteen klaar met de belofte van het `brood uit de hemel´ (vs. 4).

Toch is het vertrouwen, wat Israël in heel die woestijntocht steeds weer moet leren. Vertrouwen op de schijnbaar onzekere en ongemakkelijke toekomst waarheen God hen leidt, tegenover de vleespotten van Egypte. Daarom komt er manna, dat speciale `theologische´ voedsel. Vs. 13 noemt de kwakkels wel, maar daarna concentreert het verhaal zich geheel op het manna (vgl. Num. 11:4-35 waar het precies omgekeerd is). Manna is hoogst eigenaardig voedsel. Op zichzelf is het niet miraculeus. Het schijnt een door insecten opgewekte afscheiding van de manna-tamarisk te zijn, een natuurlijk verschijnsel dus. De kern zit dan ook niet in de beschrijving van het manna, maar in de woorden van vs. 15: `Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft´.

Dit `brood´ nu heeft een aantal hoogst merkwaardige eigenschappen. Het is er elke dag, in voldoende mate. Het is onmogelijk er teveel of te weinig van te krijgen, want de porties zijn altijd naar behoefte, door een soort ingebakken nivelleringsprincipe (vs. 18). Het kan niet opgepot worden, want het bederft in één dag.

Bovendien verschijnt het op de sabbat niet. Maar daarvoor is het er vrijdags in dubbele hoeveelheid, en dan kan het wèl bewaard worden. Het is duidelijk, dit is werkelijk brood uit de hemel. Dit is model-voedsel, dat leert hoe eigenlijk met àlle voedsel omgesprongen moet worden. Niemand krijgt teveel, en niemand krijgt te weinig; er wordt niet in gehandeld, ieder krijgt toch genoeg, dus is er met manna-handel letterlijk geen droog brood te verdienen! Het is pedagogisch brood dat je al doende de geboden leert, ook het sabbatsgebod. Dat is, heerlijk inconsequent, nog niet eens gegeven, we zijn nog voor de Sinaï! Maar dit brood laat al zien wat de kern van dat gebod is: je kunt een dag rusten; zonder angst dat je tekort komt, zonder de dwang van de economie en de productie. Ook met die ene rustdag is er overvloed. Mt. 6:34, `geen zorgen voor de dag van morgen´, kan van hieruit goed verstaan worden. Overigens kan er eerst dubbel ingezameld worden, dan pas volgt het gebod: Gods gave en zijn zorg gaan vóór de geboden uit.

de woestijn: een oefenplek

Het manna is model-voedsel om te oefenen in het delen, het is ook voedsel ter beproeving: `…opdat Ik het (volk) op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet´ (vs. 4).

Dat wordt toch steeds geprobeerd: in vs. 20 het bewaren, vs. 27 het tòch manna rapen op de sabbat. Het lijkt vaak of de ongehoorzaamheid voordeliger is, of je buiten de geboden om beter af bent. Het is een lange weg, te leren wat werkelijk de goede weg is om te gaan. Een weg die Israël ook na veertig jaar nog niet achter zich had. Vandaar die ene gomer, die de herinnering aan de woestijntijd ook naar (onze) eigen tijd moet doortrekken.

Scroll naar boven