Exodus 13,1-16
Herinneren, vieren en vertellen
De bijbel is vaak net als het gewone leven: ingewikkeld. Voor wie een overzichtelijke boodschap verwacht, is dat even wennen, maar je kunt er ook anders naar kijken: God heeft blijkbaar verstand van het menselijk leven.
Exodus 13 is zo’n hoofdstuk waarin de dingen opzettelijk en nuttig door elkaar lopen: herinnering, viering en doorvertellen.
Vertellen over de uittocht uit Egypte is in de Exodusteksten niet een verhaal over vroeger. De bedoeling is dat de lezers, de kinderen van Israël, beseffen wie ze zijn: bevrijde slaven. En hoe dat zo is gekomen: God is het conflict aangegaan met de goddelijke machtsverhoudingen in de wereld. Het is de bedoeling dat ze deze ervaringen steeds weer zichtbaar houden: vieren en uitleggen aan hun kinderen.
Daarom lezen we vertellingen die de speciale rol duidelijk maken van tenminste drie verschillende plechtigheden, rituelen om herinnering en identiteit levend te houden. In hoofdstuk 12 is dat de Pesachviering én het feest van de ongezuurde broden, de matses; in hoofdstuk 13 opnieuw het feest van de ongezuurde broden en de instructies voor de wijding van de eerstgeborenen. Ingewikkeld? Ja, bijbelteksten zijn geen archief, maar levende liturgie.
Eerstgeborenen**
We zijn als lezers nog midden in het verhaal van de uittocht uit Egypte, maar we krijgen alvast de aanwijzingen voor herinnering en liturgie. Eerst spreekt God Mozes aan over de wijding van de eerstgeborenen.
2
Wijd aan mij elke eerstgeborene uit elke moederschoot in Israël,
zowel bij mens als bij dier.”
3
Mozes zei tegen het volk:
Deze dag moeten jullie in ere houden!
De dag dat jullie Egypte, het slavenbestaan, hebben verlaten.
Want met grote kracht heeft JHWH jullie van hier laten weggaan.
Iets dat gegist is mag er niet gegeten worden.
4
Vandaag vertrekken jullie, in de maand Abib.
6
Zeven dagen moet je matses eten.
Op de zevende dag is er dan een feest voor JHWH. –
8
Op die dag moet jij aan je zoon vertellen:
Dit is om wat JHWH voor mij heeft gedaan, toen ik uit Egypte vertrok.
9
Het moet voor jou een teken zijn op je hand
en een herinnering tussen je ogen,
opdat je de instructie van JHWH op de lippen zult hebben.
Want met grote kracht heeft JHWH jou uit Egypte bevrijd.
11
Wanneer JHWH jou dan gebracht heeft naar het land van de Kanaäniet,
zoals hij aan jou en jouw vaders heeft gezworen en hij het aan jou heeft gegeven,
12
dan moet je elke eerstgeborene van een moederschoot voor JHWH bestemmen.
Elke eerstgeboren worp bij het vee dat je hebt, de mannelijke, hoort aan JHWH.
13
En elke eerstgeboren ezel moet je vrijkopen met een schaap of geit.
Maar als je het niet vrijkoopt, moet je het dier de nek breken.
14
Wanneer dan later je zoon je vraagt:
Wat betekent dit?
Dan moet je tegen hem zeggen:
Met grote kracht heeft JHWH ons bevrijd uit Egypte, uit het slavenbestaan.
15
En toen Farao te bot bleef om ons te laten gaan,
doodde JHWH alle eerstgeborenen in het land Egypte,
van de eerstgeboren mensen tot en met de eerstgeboren dieren.
Dat is de reden waarom ik nu elke mannelijke eerstgeborene aan JHWH offer,
maar elke eerstgeborene van mijn zonen vrijkoop.
16
Dus moet er een teken zijn aan je hand
en een merkteken tussen je ogen,
dat JHWH ons met grote kracht uit Egypte heeft bevrijd.