Johannes 9,1-41

Inleiding

Voor deze zesde zondag van Pasen ook Jezus zesde tekenhandeling, weer gevolgd door een

uitvoerige discussie zowel met de leerlingen als de Farizeeën: opdat de werken van God openbaar worden en natuurlijk moet dat ook op sabbat gebeuren.

De eens-blinde komt ook zelf met toenemend zelfbewustzijn aan het woord en laat zich niet meer intimideren. De rooster perikoop eindigt bij vers 38, maar m.i. kunnen de laatste woorden van Jezus hier toch niet ontbreken.

Vertaling

1
En in het voorbijgaan zag hij iemand,
die vanaf zijn geboorte blind was.
2
En zijn leerlingen vroegen hem:
Rabbi, wie heeft er gezondigd,
deze of zijn ouders,
zodat hij als blinde geboren is?
3
Jezus antwoordde:
Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders,
maar zodat de werken van God in hem
4
openbaar zouden worden.
Het is aan ons de werken te werken
van die mij gestuurd heeft,
zolang het dag is.
Er komt een nacht,
niemand die dan werken kan.
5
Zolang ik in de wereld zal zijn,
ben ik licht voor de wereld.
6
Na dit gezegd te hebben, spoog hij op de grond,
maakte hij van het speeksel slijk,
7
zalfde het slijk op zijn ogen
en hij zei tot hem:
Ga heen, was je in het badwater van Siloam,
– dat vertaald betekent: uitgezonden zijn.
Dus ging hij er heen en waste zich,
en hij kwam al ziende.
8
De buren dan en die hem daarvoor gadegeslagen hadden,
omdat hij een bedelaar was, zeiden:
Dit is toch niet degene die zat te bedelen?
Anderen zeiden: Die is het!
9
Anderen zeiden: Nee, maar hij lijkt op hem!
Zelf zei hij:
Ik ben het!
10
Ze zeiden hem dus:
Hoe zijn je ogen dan open gegaan?
11
Zelf antwoordde hij:
De mens, die Jezus heet, maakte slijk
en zalfde het op mijn ogen, en hij zei tot mij:
Ga naar Siloam en was je daar!
Toen ik gegaan was en me gewassen had, zag ik weer.
12
En zij zeiden tot hem:
Waar is die?
Hij zegt:
Geen idee!
13
Ze brengen hem tot de farizeeën,
– de eens blinde.
14
Het was echter sabbat,
op de dag dat Jezus het slijk maakte
en zijn ogen opende,
15
Opnieuw vroegen ze hem, ook de Farizeeën,
hoe hij weer was gaan zien,
en hij zei hen:
Hij heeft slijk op mijn ogen gelegd,
16
en ik heb me gewassen en ik zie!
Sommigen van de Farizeeën dan zeiden.
Dit is geen mens van Godswege
want hij houdt de sabbat niet!
Maar anderen zeiden:
Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen?
En er was verdeeldheid onder hen.
17
Ze zeiden dan opnieuw tot de blinde:
Wat zeg jíj over hem,
omdat hij jouw ogen geopend heeft?
Hij zei evenwel:
Hij is een profeet!
18
De Joden dan geloofden over hem niet,
dat hij blind was geweest en weer zag,
totdat zij de ouders hadden geroepen,
van hem, die weer ziende was.
19
En ze vroegen hun:
Is dit jullie zoon,
van wie jullie zeggen, dat hij blindgeboren is,
hoe ziet hij dan nu?
20
Zijn ouders antwoordden dus:
Wij weten dat dit onze zoon is,
en dat hij blindgeboren is.
21
Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet,
of wie zijn ogen geopend heeft,
wij weten het niet.
Vraag het hemzelf,
hij heeft er de leeftijd voor,
22
laat hij voor zichzelf spreken!
Dit zeiden zijn ouders,
omdat zij de Joden vreesden.
Want de Joden waren al overeengekomen,
dat wie hem als Gezalfde (Christus) zou belijden,
23
uit de synagoge (gezet) zou worden.
Daarom zeiden zijn ouders:
Hij heeft de leeftijd, had het hém (zelf)gevraagd!
24
Ze riepen dan voor de tweede maal de mens,
die blind was geweest,
en zeiden tot hem:
Geef aan God de eer,
wij weten dat deze mens een zondaar is.
25
Die antwoordde toen:
Of hij een zondaar is, weet ik niet,
één (ding) weet ik,
dat ik blind geweest ben en juist nu zie ik.
26
Zij zeiden dan tot hem:
Wat heeft hij je gedaan,
27
hoe heeft hij je ogen geopend?
Hij antwoordde hun:
Ik heb het jullie al gezegd,
hebben jullie het dan niet gehoord?
Waarom willen jullie het opnieuw horen?
Jullie willen toch ook geen leerlingen van hem worden?
28
En zij verweten hem en zeiden:
Jíj bent een leerling van die,
wij zijn leerlingen van Mozes!
29
Wij weten, dat God tot Mozes heeft gesproken,
maar wij weten niet, vanwaar deze is.
30
De mens antwoordde en zei tot hen:
Hierin is toch wel iets wonderlijks,
dat jullie niet weten vanwaar hij is,
en mij heeft hij de ogen geopend!
31
Wij weten dat God zondaren niet hoort,
maar als iemand godvrezend is
en de wil van God doet,
dan hoort hij deze.
32
Het is ongehoord, sinds eeuwen her,
dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend.
33
Als dit niet van Godswege was,
had hij niets kunnen doen.
34
Zij antwoordden en zeiden hem:
In zonden ben jíj geboren helemaal, en jíj leert ons?
En zij dreven hem naar buiten.
35
Jezus hoorde, dat zij hem uitgedreven hadden
en toen hij hem vond, zei hij:
Jij, vertrouw je op de Mensenzoon?
36
Die antwoordde en zei:
En wie is hij dan, Heer, opdat ik in hem zal vertrouwen?
37
Jezus zei tot hem:
Je hebt hem ook gezien,
en die met jou spreekt, die is het!
38
Hij zei:
Ik vertrouw, Heer!
En hij viel in aanbidding voor hem neer.
39
En Jezus zei:
Tot een oordeel ben ik in deze wereld gekomen,
opdat zij die niet zien, zullen zien
en zij die zien, blinden worden.
40
Dit hoorden sommigen van de Farizeeën,
die bij hem waren,
en ze zeiden tot hem:
Wij zijn toch geen blinden?
41
Jezus zei tot hen:
Als jullie blinden zouden zijn,
zouden jullie geen zonde hebben,
maar nu jullie zeggen: wij zien,
blijft jullie zonde!
Scroll naar boven