Inleiding
Vanouds — wellicht al zo lang we kerstfeest vieren, in de westerse kerk sinds de 4e eeuw — is Johannes 1, 1-14 de lezing van de kerstmorgen. Nu we met de oosterse kerk mee deze lezing op de Paasmorgen lezen, is het eerste resultaat, dat we nu de hele introductie op het evangelie, t/m vs. 18, lezen.
Lezing op Pasen roept bovendien de vraag op, of niet vooral Jezus’ dood en opstanding als het begin van deze nieuwe schepping — of misschien beter: voltooiing van de schepping — moet worden begrepen.
Vertaling
1
In het begin was het woord
en het woord was bij God
en God was het woord.
2
Dit was in het begin bij God
3
Alles werd daardoor
en daarbuiten werd niets dat geworden is.
4
Daarin was leven
en het leven was het licht van de mensen
5
en het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis greep het niet.
6
Er werd een mens,
gezonden van God,
zijn naam was Johannes;
7
deze kwam tot getuigenis,
opdat hij zou getuigen over het licht,
opdat allen zouden gaan geloven door hem.
8
Die was niet het licht
maar opdat hij zou getuigen over het licht
9
Het was het waarachtige licht,
dat ieder mens verlicht,
komende in de wereld.
10
Het was in de wereld
en de wereld werd erdoor
en de wereld kende hem niet;
11
hij kwam tot het eigene
en de eigenen namen hem niet aan.
12
Maar zovelen hem aannamen,
die gaf hij macht om kinderen van God te worden,
die vertrouwen op zijn naam,
13
die niet uit bloed
noch uit de wil van het vlees
noch uit de wil van een man
maar uit God verwekt werden
14
En het woord werd vlees
en woonde onder ons
en wij zagen zijn heerlijkheid,
heerlijkheid als van de eniggeborene van de vader,
vol genade en waarheid.
15
Johannes getuigt over hem
en roept:
deze was van wie ik zei:
die achter mij komt is voor mij geworden
omdat hij eerder dan ik was.
16
Want uit de volheid van hem namen wij allen
en genade voor genade.
17
Want de onderwijzing werd door Mozes gegeven
de genade en de waarheid werd door Jezus Christus
18
God, niemand heeft hem ooit gezien
de eniggeboren God die is aan de boezem van de vader
die is hem uit gaan leggen.
Exegetische kanttekeningen
1. Vs. 1-2 en vs. 18 vormen een inclusie. Daarbinnen zijn er raakvlakken tussen 3-5 + 6-8 met 14 + 15-17, en tussen 9 — 11 en 12 — 13. De ommekeer van vs. 11 naar vs. 12 is dan het midden.
2. Die ommekeer is het doel van het evangelie — vergelijk 20,31: opdat jullie geloven.
3. In die ommekeer speelt dit woord dat vlees is geworden in deze Jezus de centrale rol — zie de ontelbare keren waarin hij terugkomt in 21,25.
4. Die vleeswording wordt hier gekenschetst als de heerlijkheid van de eniggeborene. Dat zou kunnen verwijzen naar de binding van Izaäk in Genesis 22, waar God onderzoekt, of Abraham hem wil volgen in wat je de methode van de zoon zou kunnen noemen: deze wereld niet redden door de baas te worden over goeden en bozen, maar door je enige kind in al zijn kwetsbaarheid te wagen aan de boosheid, in de hoop dat de bozen daardoor worden bekeerd — zie Joh. 3, 16, niet gelezen als hoeveel God van deze wereld houdt, maar de manier waarop. Vgl. ook de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters in Mt. 21 / Mk. 12 / Lk. 20, waar deze zoon overigens de geliefde heet.
5. Vs. 17 betekent niet, dat de onderwijzing van Mozes door Jezus wordt achterhaald maar dat die door hem wordt waargemaakt — zie noot 6.
6. Blijkens vs. 18 blijkt wie God is niet uit de schepping op zich, maar uit de geschiedenis van deze Jezus daarin.
7. In deze hele mond (en een heel hoofd) vol raakt mij het meest die ware gratie, die spreekt uit de schoonheid van deze tekst, en die het kwaad in deze wereld terdege kent en daarop ingaat maar zich daardoor niet laat vangen, integendeel: uiteindelijk de waarheid blijkt die vanaf het begin heeft gegolden.
Noten
- = Genesis 1 LXX
- nominalisering van 10x ויאמר אלהים in Genesis 1 (Thyen, Johannesevangelium)
- γινομαι is vanaf vs. 3 een leidend woord in deze pericoop — vs. 6, 10, 12, 14 en 15 geven aan waarom het gaat in dat alles dat door dit woord is geworden. Alternatief is ’trad op’. In het Grieks is het overigens ook geen gangbaar gebruik van het woord (maar vergelijkbaar in Mk. 1,4). Vermoedelijk een semitisme onder invloed van היה.
- in Joh. 3,6 tgor. geest, in 6, 51-55 Jezus’ eigen lijfelijke bestaan, 6,63: de geest maakt levend, het vlees is nergens goed voor; 8,15: jullie oordelen naar het vlees, ik oordeel niemand; 17,2: aan de zoon macht over alle vlees om hen eeuwig leven te geven
- Volgens Thyen verwijzing naar de tent der samenkomst in Exodus — vgl. Ex. 29,45 ik zal in te midden van de Israelieten wonen en voor hen god zijn
- Volgens Thyen de schrijver en de lezers — ooggetuige van de Heer worden is volgens 4, 42 doel van het evangelie.
- verwijzing naar Izaäk, met name naar Genesis 22? Ook in Joh. 3, 16.18
- of een hendiadys: ware gratie. Je kunt hier ook חסד ואמת uit Tenach achter vermoeden, het begrippenpaar dat volgens Breukelman elkaar uitlegt: הסד als de concrete daad van genegenheid, אמת als de betrouwbaarheid, dat het hier niet om een gril gaat
- Volgens Thyen verwijzing naar de synoptische evangeliën, waarmee Joh. volgens hem een ‘intertextuelles Spiel’ speelt.
- vgl 8,56: ‘Abraham heeft mijn dag gezien’ en 12,39vv, waar de verblinde ogen uit Jesaja 6,10 op ongeloof in Jezus worden betrokken.
- αντι ‘in plaats van’ — de ene genade (Jezus) ‘vervangt als het ware’ (zo Murre) de andere (de thora)
- Thyen wijst op 13,23, waar de geliefde leerling (die in 21,24 de evangelist blijkt) aan de boezem van Jezus ligt: in innige verbondenheid gaat de traditie verder