Handelingen 27,1-44
- Vierdag: 16-11-2025, 9e van de herfst
- Boek: Handelingen
- Perikoop: Handelingen 27,1-44
- Vertaler: Eddy Reefhuis
Inleiding
Deze lange perikoop vertelt de moeizame reis van Paulus van Jeruzalem naar Rome — het verhaal loopt door tot 28,15. Die reis maakt Paulus als gevangene — hij heeft zich op de keizer beroepen, anders was hij al vrij geweest, zegt het laatste vers van het vorige hoofdstuk. Overlevering dus in dubbele betekenis: afgevoerd en verder verspreid, zoals in Lucas 21,12v. al aangekondigd. De uitvoerigheid van het verhaal illustreert dat het zich in deze werkelijkheid afspeelt — veel heel gangbare Griekse woorden komen alleen in hier in de bijbel voor — en hoe weerbarstig die is. Maar het woord van de apostel maakt ook deel uit van deze werkelijkheid, en verandert die.
Vertaling
27, 1
2
3
De volgende dag kwamen we aan in Sidon
en Julius, die Paulus menslievend5 behandelde, stond hem toe
naar zijn vrienden te gaan en zorg te krijgen.
4
Vandaar voeren we weg en voeren onderlangs6 Cyprus
omdat de winden tegen waren
5
en varend over de zee langs Cilicië en Pamphilië
kwamen we aan in Myra in Lycië7.
6
Daar vond de centurio een Alexandrijns schip dat naar Italië voer
en daarop liet hij ons aan boord gaan.
7
8
Terwijl we daar nauwelijks voorbijkwamen
kwamen we in een plaats die Goede Havens wordt genoemd
waar vlakbij de stad Lasea10 is.
9
Nu er heel wat tijd was verstreken
en het varen al gevaarlijk was omdat het vasten11 al voorbij was,
raadde Paulus hen aan
10
en zei:
mannen, ik zie dat de vaart met hinder12 en veel schade zal zijn
niet alleen voor de vracht en het schip maar ook voor onze levens.
11
Maar de centurio vertrouwde13 meer op de stuurman en de scheepseigenaar
dan op wat Paulus had gezegd
12
en omdat de haven ongeschikt was voor overwintering
nam de meerderheid het besluit om vandaar weg te varen,
of ze hoe dan ook Phoenix zouden kunnen bereiken om te overwinteren,
een haven op Kreta die op het zuidwesten en het noordwesten uitkijkt.
13
Toen er zachtjes een zuidenwind woei
dachten ze dat voornemen binnen bereik te hebben
en hesen ze het anker op en gingen zo dicht mogelijk langs Kreta.
14
Maar niet veel later trof dat een orkaanwind die Noordooster wordt genoemd.
15
Toen het schip werd gegrepen en het niet het hoofd kon bieden,
gaven we ons over aan de wind en lieten ons meedrijven.
16
In de luwte geschoten van een eilandje dat Kaudas heet
konden we nauwelijks de sloep in onze macht krijgen.
17
18
Terwijl we hevig door de winterstorm16 werden geteisterd
gooiden ze de volgende dag dingen overboord
19
en de derde dag scheurden ze eigenhandig het scheepstuig eraf.
20
Toen zon en sterren zich meer dagen niet lieten zien
en de storm aanhield, niet zo weinig,
werd ons tenslotte alle hoop ontnomen dat we zouden worden gered.
21
Toen het al lang niet van eten was gekomen,
is toen Paulus in hun midden gaan staan en zei:
Mannen, om ons deze hinder en schade te besparen
hadden jullie mij moeten gehoorzamen17 en niet weggaan van Kreta.
22
Maar nu raad ik jullie aan goede moed te houden.
want er zal geen enkel verlies van leven onder jullie zijn, alleen van het schip.
23
Want deze nacht bezocht mij van de God van wie ik ben en die ik dien een boodschapper
24
die zei:
vrees niet, Paulus, je moet de keizer bezoeken,
en kijk! God heeft je begenadigd met allen die met je meevaren.
25
26
We moeten wel stranden op een of ander eiland.
27
Toen het de veertiende nacht werd terwijl we ronddreven in de Adriatische Zee
vermoedden rond middernacht de zeelui dat er land aan kwam.
28
Ze peilden en kwamen op twintig vadem19,
en even verder peilden ze weer en kwamen op vijftien vadem.
29
En vrezend dat we op rotsige20 plaatsen zouden stranden
wierpen ze van de achtersteven vier ankers uit
en baden dat het dag zou worden.
30
Toen de zeelui probeerden van het schip af te vluchten
en de sloep neerlieten in zee onder het voorwendsel,
dat ze van de boeg ankers moesten uitbrengen,
31
zei Paulus tegen de centurio en de soldaten:
als zij niet op het schip blijven,
kunnen jullie niet worden gered.
32
33
Tegen dat het dag ging worden
riep Paulus allen op voedsel te nemen, hij zei:
vandaag is het de veertiende dag dat jullie afwachten
en zonder eten blijven en niets nemen.
34
Daarom roep ik jullie op voedsel te nemen,
want dat zal bijdragen aan jullie redding.
Want geen haar van jullie hoofd zal verloren gaan.
35
Dat gezegd hebbend nam hij een brood en dankte God voor de ogen van allen,
brak het en begon te eten.
36
Allen kregen goede moed en namen ook zelf voedsel.
37
We waren met ons allen met276 mensen in het schip.
38
Toen ze verzadigd waren van voedsel,
maakten ze het schip lichter door het graan in zee te gooien.
39
Toen het dag werd,
herkenden ze het land niet,
maar ze ontwaarden een baai met een strand,
waarop ze besloten zo mogelijk het schip daar op te laten lopen.
40
Ze namen de ankers weg en lieten los in de zee22,
tegelijk maakten ze de roerverbindingen los,
hesen het voorzeil in de waaiende wind
en hielden aan op het strand.
41
42
De soldaten waren van plan de gevangenen te doden,
zodat niemand zwemmend zou ontsnappen.
43
Maar de centurio, die Paulus wilde redden, verhinderde hun voornemen
en beval wie konden zwemmen als eersten over boord te springen en aan land te gaan,
44
en de overigen sommigen op planken, anderen op stukken schip.
Zo gebeurde het dat allen gered aan land kwamen.
Noten
- Hand. 18,2 Aquila en Priscilla uit Italië (Claudius had alle joden uit Rome weggestuurd); naar Italië 27,1.6↩︎
- alleen Hand. 27,1.42 (elders δεσμιος)↩︎
- havenstadje aan de Kleinaziatische kust vd. Egeïsche Zee↩︎
- reisgenoot / medewerker van Paulus, in Hand. 19, 29; 20,4; 27,2; Kol. 4,10 Fil. 24↩︎
- alleen hier; vgl. 28,2 waar de ‘barbaren’ op Malta ‘ongewone menselievendheid’ bieden aan de schipbreukelingen↩︎
- dwz: in de windschaduw van; Cllicië en Pamphilië vormen de Kleinaziatische kust ten noorden van Cyprus↩︎
- westelijk van Pamphilië↩︎
- op een schiereiland aan de zuidwestpunt van Klein-Azië↩︎
- de noord-oostelijkste punt van Kreta↩︎
- min of meer in het midden van Kreta aan de zuidkust↩︎
- meestal = Grote Verzoendag; najaar dus↩︎
- υβρις is behalve overmoed ook belediging en hinder↩︎
- πειθω, niet jegens God↩︎
- volgens Murre een goed Nederlands woord. Het gaat om touwen (?) onder de romp van het schip door↩︎
- zandbank voor de kust van Libië, gevreesd bij zeelui↩︎
- verwant aan de overwintering in vs. 12↩︎
- πειθαρχεω, in Hand. 5,29.32 gehoorzamen aan God↩︎
- πιστευω, juist ook jegens God↩︎
- de spanwijdte van je armen, ca. 1,85 m.↩︎
- In Luc. 3,5 citaat uit Jes. 40, 3vv. over de rotsige wegen die glad zullen worden↩︎
- εκπιπτω, dat ik hiervoor steeds met ‘stranden’ heb vertaald↩︎
- Volgens NBV lieten ze de ankers in zee vallen, volgens NBG51 lieten ze het schip met de zee meegaan↩︎
- περιπιπτω, in Luc. 10,30 gebruikt voor in handen vallen van rovers↩︎
- De geleerden worden het er niet over eens, of de golven een latere toevoeging zijn, of dat ze door overschrijvers die het graag kort hielden (de Alexandrijnse tekst), zijn weggelaten.↩︎