1 Koningen 8,12-30

Inleiding

Een gedeelte uit het befaamde hoofdstuk van de inwijding van de tempel door Salomo. Het biedt een grondige doordenking van de functie van de tempel, voorbij aan het simpele ‘God woont daar’, en tegelijk een poging om via de ‘Naam’ van JHWH zijn betrokkenheid bij de aardse geschiedenis van zijn volk en de andere volkeren (vss. 41-43!) veilig te stellen.

In vers 27 klinkt een retorische vraag: ‘Zou God werkelijk op aarde wonen?’ (zie de noot daarbij). Retorische vragen veronderstellen doorgaans een vanzelfsprekend antwoord. Vraag je af of dat hier ‘Natuurlijk niet!’ of ‘Natuurlijk wel!’ moet zijn.

Bij de gebruikelijke commentaren die te raadplegen zijn voeg ik ook een verwijzing toe naar passage in Eep Talstra, De bijbel als biografie van God en mensen. Geschiedenis en hergebruik van teksten, Amsterdam 2024, 100-106.

Vertaling

8, 12
Toen1 heeft Salomo gezegd:
JHWH heeft gezegd in duisternis te willen wonen.2
13
Ik heb voor u een vorstelijk huis gebouwd
een residentie om te verblijven voor eeuwig.3
14
De koning wendde zijn aangezicht
en zegende heel de gemeenschap van Israël.
Heel de gemeenschap van Israël stond.
15
Hij zei:
Gezegend is JHWH, de God van Israël,
die met eigen mond gesproken heeft met David, mijn vader,
en [het] met zijn hand vervuld heeft,
door te zeggen:4
16
Vanaf de dag dat ik mijn volk Israël deed uittrekken uit Egypte
heb ik geen stad uit de stammen van Israël uitgekozen
om een huis te bouwen waar mijn Naam5 zou zijn;
maar ik koos David uit om [leider] te zijn over mijn volk Israël.
17
Het geschiedde6
toen David, mijn vader, zijn hart [erop zette]
om een huis te bouwen voor de Naam van JHWH de God van Israël
18
toen zei JHWH tot David, mijn vader:7
Wat betreft dat wat er in je8 hart is,
om een huis te [willen] bouwen voor mijn Naam,
Het is goed dat dat in je hart is;
19
alleen, jij zult dat huis niet bouwen,
maar jouw zoon, die uit je lendenen voortkomt
die zal het huis bouwen voor mijn Naam.
20
JHWH heeft zijn woord doen stáán, dat hij gesproken heeft
en ik ben opgestaan in plaats van mijn vader David
en ik zit op de troon van Israël
zoals JHWH gesproken heeft,
en ik bouw het huis voor de Naam van JHWH de God van Israël,
21
en ik maak daar een plaats voor de ark,
waarin het verbond9 met JHWH is,
dat hij sloot met onze voorouders10
toen hij hen uittrekken uit het land Egypte.
 
22
Salomo stond voor het altaar van JHWH
in aanwezigheid van heel de gemeenschap van Israël,
hij spreidde zijn handpalmen naar de hemel
23
en hij zei:
JHWH, God van Israël,
er is geen god zoals u in de hemel boven tot aan de aarde beneden
die het verbond en de goedertierenheid11 bewaart
voor uw dienaren die gaan voor uw aangezicht12 met heel hun hart;
24
die bewaard hebt uw dienaar David, mijn vader,
wat u tot hem gesproken heeft;
u hebt gesproken met uw mond
en [het] met uw hand vervuld
zoals vandaag [blijkt].
25
Nu dan,
JHWH, God van Israël;
bewaar tegenover uw dienaar David, mijn vader,
wat u tot hem gesproken hebt, door te zeggen:
Niet wordt jou [ooit] iemand afgesneden, weg van voor mijn aangezicht
die zit op de troon van Israël;
alleen, áls je zonen toch maar hun wegen bewaren
door te gaan voor mijn aangezicht
zoals jij voor mijn aangezicht gegaan bent.13
26
Welnu, God van Israël,
mogen toch uw woorden waar worden
die u gesproken hebt tot uw dienaar David, mijn vader.
27
Zou God werkelijk op aarde zetelen?14
Zie, de hemelen en zelfs de hemelen der hemelen kunnen u niet omvatten,
hoeveel te minder dan dit huis, dat ik gebouwd heb?!
28
Wend u dan tot het gebed van uw dienaar en tot zijn smeken,
JHWH mijn God,
om te horen naar de smeekbede en het gebed
die uw dienaar bidt voor uw aangezicht op deze dag;
29
laten uw ogen geopend zijn naar dit huis dag en nacht,
naar de plaats waarvan u gezegd hebt dat uw Naam daar zal zijn,
om te horen15 naar de gebeden die uw dienaar naar deze plek bidt,
30
en hoor16 naar het smeken van uw dienaar en van uw volk Israël,
wanneer ze bidden naar deze plaats,
en u, hoor naar de plaats van uw wonen in de hemel
en geef gehoor,
en vergeef!17

Noten

  1. Het אז en het perfectum benadrukken het plechtige moment. Dit is niet zomaar een speech maar een plechtige wijdingstoespraak / -gebed↩︎
  2. Vgl. Ex 20:21.↩︎
  3. Letterlijk ‘(in) eeuwigheden’ maar dat klinkt helemaal zo lang. Liever had ik iets als ‘eonen’ vertaald, maar dat kan niet vanwege 1 Kon 9:3. Als maar beseft wordt dat het om een onafzienbare periode in de geschiedenis gaat, niet om ‘de eeuwigheid’.↩︎
  4. Vgl. voor wat nu volgt vooral 2 Sam. 7:5vv.↩︎
  5. De hoofdletter, omdat de Naam een bijzondere betekenis toekomt in dit hoofdstuk, bijna als een hypostase van JHWH.↩︎
  6. Dit herhaalde ‘En het geschiedde’ is niet per se zoals ik het zou voorlezen in een kerkdienst, maar voor een werkvertaling laat het wel zien hoe het er staat.↩︎
  7. Opnieuw een (wel erg vrije) weergave van de profetie van Natan in 2 Sam. 7.↩︎
  8. De keuze voor ‘jij/je’ ondervond nogal wat kritiek in de online discussie. Toch handhaaf ik deze: het is weliswaar hofstijl, maar de wijze waarop God met David omgaat is heel vertrouwelijk. Ik vind NBV (2004 en 2021) aan mijn zijde, Willibrord kiest u, en NBG51 heeft ‘gij’, wat ik dan nog beter vind als je denkt aan het Zuid-Nederlands.↩︎
  9. ברית staat hier duidelijk voor de stenen tafelen als tekenen van het verbond. Een term daarvoor? Verbondsteken?↩︎
  10. Inclusief vertalen kan niet altijd maar hier wel, dus waarom niet, er is geen reden waarom dit verband alleen de mannen zou betreffen.↩︎
  11. Voor wie dit te veel tale Kanaäns vindt: solidariteit.↩︎
  12. Of: voor u leven↩︎
  13. Dit is duidelijk een nogal taai stuk. Je zou het (ook) moeten parafraseren in moderner taalgebruik, maar het is zo streng en strak gecomponeerd dat een vertaling die de Wortlaut en structuur van de tekst wil volgen, niet veel anders kan. Je zou ‘gaan voor mijn aangezicht’ kunnen weergeven met ‘mij dienen’, maar dan verlies je iets.↩︎
  14. Hier wordt bijna altijd een modaal werkwoord ingevoegd: ‘kunnen’. Maar zie Eep Talstra, De bijbel als biografie van God en mensen, 101, die betoogt dat het niet gaat om een speculatie over een theologische mogelijkheid (‘Kan God worden ingeperkt in een tempel?’) maar om de feitelijkheid van Gods wonen bij de mensen.↩︎
  15. ‘Luisteren’ kan ook, sommigen betrekken ‘horen’ eerder op het fysieke waarnemen van geluid, ‘luisteren’ op het ter harte nemen. Ik beleef dat anders: ‘gehoor geven’ en ‘gehoorzaamheid’ werken met de stam ‘horen’, en we zijn ‘hoorders van het woord’, geen luisteraars.↩︎
  16. Een weqatal-vorm kan een gebiedende wijs aanduiden, zeker als vervolg op een eerdere imperatief (vs. 28), zie Schneider, Grammatik, § 48.8.↩︎
  17. Dit woord komt als een plotseling nieuw begrip, en als los woord helemaal aan het eind van de gelezen perikoop klinkt het wat lapidair, maar dat heeft te maken met de afbakening: סלח is vanaf hier motiefwoord en komt terug in vss. 34, 36, 39 en 50.↩︎
Scroll naar boven