1 Koningen 3,16-28
- Vierdag: 2-2-2025, 4e na Epifanie
- Boek: 1 Koningen
- Perikoop: 1 Koningen 3,16-28
- Vertaler: Willemien Roobol
Vertaling
16
Toen kwamen twee vrouwen, hoeren, naar de koning
en gingen staan voor zijn aangezicht.
17
En de ene vrouw zei:
O heer,
ik en deze vrouw wonen in één huis
en ik baarde bij haar in het huis.
18
Het geschiedde op de derde dag van mijn baren
toen baarde ook deze vrouw;
wij waren samen
er was geen vreemde bij ons in het huis
behalve alleen wij tweeën, in het huis.
19
De zoon van deze vrouw stierf ’s nachts,
want ze was op hem gaan liggen.
20
En ze stond op in het midden van de nacht,
en nam mijn zoon van mijn zijde
— uw dienstmaagd was aan het slapen —
en liet hem liggen in haar schoot,
en haar dode zoon liet ze liggen in mijn schoot.
21
En ik stond op in de morgen
om mijn zoon te verzorgen,
en zie: dood!
Maar toen ik hem nauwkeurig bekeek, in de morgen,
zie: dat was niet mijn zoon, die ik gebaard had!
22
En de andere vrouw zei:
Nee, mijn zoon is de levende, jouw zoon is de dode!
en deze was aan het zeggen:
Nee, jouw zoon is de dode, mijn zoon is de levende!
En zo spraken zij voor het aangezicht van de koning.
23
En de koning zei:
Deze is aan het zeggen:
‘Dit is mijn zoon, de levende, en jouw zoon is de dode’
en die is aan het zeggen:
‘Nee, want jouw zoon is de dode en mijn zoon de levende.’
24
En de koning zei:
Haal voor mij een zwaard
en ze brachten het zwaard voor het aangezicht van de koning.
25
En de koning zei:
Hak het levende kind in tweeën
en geef de helft aan de een,
en de helft aan de ander.
26
Toen zei de vrouw, wier zoon de levende was, tot de koning
— want haar erbarmen werd warm gemaakt om haar zoon —
ze zei:
O, heer,
geef haar het levende kind (het levende gebaarde),
en dood, dood hem zeker niet!
En die (ander)was aan het zeggen:
Noch voor mij noch voor jou zal het zijn,
hak het door!
27
En de koning antwoordde en zei:
Geef haar (de eerste) het levende kind (het levende gebaarde),
en dood, dood hem zeker niet,
Zij is zijn moeder.
28
En heel Israël hoorde het recht
Zoals de koning recht had gesproken
en zij hadden ontzag voor het aangezicht van de koning,
want ze zagen
dat wijsheid van God in zijn binnenste was,
om recht te doen.