1 Koningen 10,1-13

Inleiding

Waar hebben we in I Kon 10,1-13 mee te maken? Een Oosters sprookje naar het genre van ‘Duizend-en-éen-nacht’, verteld volgens het altijd spannende recept van verblindende rijkdommen, verbluffende wijsheid, gekruid met een vleug erotiek? Of speelt hier ook nog iets anders, zoals de openingszin lijkt te suggereren: aangaande de Naam van de ENIGE?

Maar hoe en waar is deze Naam hier dan in het geding?

Vertaling

1
Toen de koningin van Sjeva1 te horen kreeg
wat Sjelomo van zich deed horen2,
aangaande de Naam van de ENIGE,
kwam zij om hem met raadsels op de proef te stellen.
2
Zij kwam naar Jeruzalem
met een indrukwekkende macht aan kamelen3,
beladen met geurstoffen4, zeer veel goud en edelstenen.
Zij kwam tot Sjelomo en zij sprak met hem
over alles wat zij op haar hart5 had.
3
En Sjelomo verklaarde aan haar
alles wat zij ter sprake had gebracht,
er was geen zaak die voor de koning verborgen6 was,
en die hij haar niet verklaarde.
4
Toen de koningin van Sjeva al de wijsheid van Sjelomo opmerkte,
en het huis (paleis) zag dat hij gebouwd had,
5
de gerechten van zijn tafel,
het aanliggen van zijn dienaren,
het gereed staan van zijn bedienden en hun kostuums, zijn schenkbank
en zijn brandoffers, die hij opdroeg in het huis van de ENIGE,
was zij ademloos7!
6
En zij zei tot de koning:
Het is dus waar;
datgene wat ik in mijn land gehoord had,
aangaande u en uw wijsheid,
7
maar ik geloofde het niet,
totdat ik gekomen ben en mijn ogen het gezien hebben,
en zie, de helft mij was nog niet verklaard.
Wijsheid en wat goed8 is,
hebt u toegevoegd aan de boodschap,
die ik gehoord had.
8
Gelukkig uw mannen, gelukkig uw dienaren,
zij die voor uw aangezicht staan,
en voortdurend uw wijsheid aanhoren.
9
De ENIGE, uw God zij gezegend,
die welgevallen aan u heeft gehad,
om u (op) de troon van Israël te geven,
Omdat de ENIGE Israël liefheeft voor altijd,
heeft Hij u tot koning aangesteld
om recht en gerechtigheid9 te doen.
 
10
En zij gaf aan de koning honderdtwintig talenten10 goud,
zeer veel geurstoffen en edelstenen,
Zulke geurstof en in die mate is er nooit maar gekomen,
als de koningin van Sjeva aan koning Salomo11 gegeven heeft.
 
11
Bovendien bracht de vloot van Chiram12,
die goud uit Ofir vervoerde,
ook grote hoeveelheden almuggimhout13 uit Ofir en edelstenen
12
En de koning liet van het almuggimhout meubels14 maken
voor het huis van de ENIGE en voor het huis van de koning,
en citers en harpen voor de zangers.
Op deze manier is er geen almuggimhout meer gekomen,
tot op de huidige is het niet vertoond
 
13
En koning Sjelomo heeft aan de koningin van Sjeva15 gegeven
alles wat haar welgevallig was,
waar zij om gevraagd had,
afgezien van dat wat hij aan haar gegeven heeft
naar het vermogen16 van koning Sjelomo.
Toen wendde zij zich om naar haar eigen land te gaan,
zij en haar dienaren.

Noten

  1. Land/ volk volgens Gen 10;25 afstammeling van Sjem, meestal gelokaliseerd in Zuid-Arabië, (Jemen? ), doorgaans verbonden aan handel in geurstoffen (balsemolie), goud en edelstenen, vgl. Jes. 60:6 en Ez. 27:22 Sjeba is te onderscheiden van Seba (geschreven met samek, zie Gen. 10:7).↩︎
  2. De herhaling van vormen van het ww. horen in verbinding met ‘de Naam van de ENIGE’ roept associaties op naar het Sjema’, Deut. 6:4.↩︎
  3. ‘kamelen’, zoals ook in het Hebreeuws hier als generieke aanduiding. Kamelen (tweebultig) waren algemeen in Mesopotamië en oostelijker, dromedarissen (NBV21) vooral in Arabië, ook ingezet bij oorlogen.↩︎
  4. ‘besem’ = balsemolie, mv. geurstoffen, LXX: aromata, ook wel vertaald als specerijen (HSV), veelvuldig in HL.↩︎
  5. NBV vertaalt hier: ‘die zij bedacht had’, dit doet m.i. geen recht aan de vertrouwelijkheid van deze dialoog.↩︎
  6. Dit ww. suggereert m.i. dat de raadsels van haar om onthulling van geheimen (wat verborgen is) vragen.↩︎
  7. Let. Er was geen ‘ruach’ meer in haar.↩︎
  8. Tov, meestal vertaal met ‘welvaart’ of ‘welstand’.↩︎
  9. Hier blijkt dat wijsheid en welvaart niet voor zichzelf spreken, maar in relatie tot recht en gerechtigheid staan.↩︎
  10. Eén talent is ongeveer 30 kilo.↩︎
  11. Koningin en koning staan zij aan zij.↩︎
  12. Koning van Tyrus (Fenicië) met wie Salomo intensief contact had vanwege de tempelbouw.↩︎
  13. Betreft ws. een voor Israël e.o. exotische houtsoort, mogelijk afkomstig uit India of Afrika. Wordt wel aangeduid als ‘sandelhout’, (wierookboom, of oosterse zevenboom). In Kronieken heet het algummimhout, mogelijk te identificeren als Arabische gomboom (acacia-soort), brede toepasbaarheid.↩︎
  14. Hapax, betekenis onzeker: SV: steunselen; HSV: steunbalken; NBV: balustrades; NV: steunwerk; NBG51: meubels.↩︎
  15. Dezelfde nevenstelling als vers 10, nu omgekeerd.↩︎
  16. ‘Kejad’ let. ‘als de hand’. Zie ook in vergelijkbare context Ester 1:7 en 2:18. M.i. met erotische ondertoon.↩︎
Scroll naar boven