Marcus 10,17-31

Inleiding

Tijdens de uittocht van Caesarea Filippi (8:27) naar Jeruzalem (11:1) worden door Jezus’ volgelingen ervaringen opgedaan en valt er veel te leren. Na de omarmende zegening van de kinderen door Jezus vindt er nu een ontmoeting plaats die alle betrokkenen meer op afstand plaatst, opdat wat in gebreke is, zichtbaar kan worden.

Vertaling

17
En terwijl hij verder trekt1,
snelde2 één3 (iemand) onderweg op hem toe,
en voor hem op de knieën gevallen, vroeg hij hem:
Goede leermeester,
wat zal ik doen,
opdat ik eeuwig leven4 zal beërven?
18
Jezus zei echter tot hem:
Waarom noem je mij goed?5
Niemand is goed, behalve één: God.
19
Je kent de geboden:
je zult niet doden, je zult niet echtbreken,
je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen,
je zult niets achterhouden6,
eer je vader en je moeder.
20
Maar hij zei hem:
Leermeester, al deze dingen heb ik in acht genomen7 vanaf mijn jeugd.
21
Jezus evenwel, terwijl hij hem aanzag,
had hem lief8, en zei tot hem:
Wat jou betreft is er één tekort;
ga heen, en wat je hebt, verkoop het en geef het aan de armen,
en je zult een schat hebben in de hemel,
kom dan terug en volg mij!
22
Maar hij huiverde9 bij dat woord,
en ging teleurgesteld weg,
want hij was in het bezit van vele goederen.
 
23
Als Jezus dan rondom zich heeft gezien, zegt hij tot zijn leerlingen:
Hoe moeizaam10 zullen zij die bezittingen hebben het koninkrijk van God binnengaan.
24
De leerlingen echter verschrikten bij zijn woorden.
Maar als reactie zegt Jezus hen opnieuw:
Kinderen, hoe moeilijk is het om het koninkrijk van God binnen te gaan!
25
Gemakkelijker is het voor een kameel door het oog van de naald te gaan,
dan dat een rijke het koninkrijk van God binnengaat.
26
Des te meer echter waren zij verslagen en zeiden ze tot elkaar:
Kan er dan nog iemand gered worden?
27
Jezus zag11 hen aan en zegt:
Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God,
want alle dingen zijn mogelijk bij God.
 
28
En Petrus12 begon hem te zeggen:
Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd.
29
Jezus sprak:
Amen, ik zeg jullie: niemand die huis, of broers, of zusters,
of moeder, of vader, of kinderen of akkers heeft verlaten,
terwille van mij en terwille van het evangelie,
30
of hij zal het honderdvoudige ontvangen:
nu in deze tijd: huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen
en akkers, met vervolgingen,
en in de komende eeuw: eeuwig leven13.
31
Maar vele eersten zullen de laatsten, en laatsten de eersten zijn.

Noten

  1. ekporeuein = uitreizen↩︎
  2. prostrechein: het ww. duidt op een zekere haast en urgentie, kan ook betekenen: aanvallen, toestormen.↩︎
  3. In deze perikoop is driemaal sprake van het telwoord ‘één’: v.17,18 en 21↩︎
  4. Ook het Grieks heeft hier geen lidwoord, evenmin als in vers 30↩︎
  5. Deze captatio benevolentiae met een complimenteuze aanspraak ervaart Jezus blijkbaar als een inkapseling.↩︎
  6. aposterein = inhouden wat een ander toekomt; concretisering blijkbaar van het 10^e^ gebod: je zult niet begeren.↩︎
  7. med. aorist van phulassein: zich wachten, oppassen, in acht nemen.↩︎
  8. Behoudens Mc 12:28-34, Jezus’ woorden over het grote gebod, wordt het ww. ‘agapan’ door Marcus alleen hier gebruikt.↩︎
  9. stugnatzein =, verafschuwen, nors, somber zijn, afgeleid van Styx, de doodrivier.↩︎
  10. dus-kolos i.t.t. eu-kolos: moeizaam, weerbarstig. Van personen: knorrig, ontevreden.↩︎
  11. Hetzelfde ‘emblepein’ als in v. 21↩︎
  12. Belijdenisnaam, zie 8:28↩︎
  13. Zie de vraag van v. 17 die het uitgangspunt was voor dit leergesprek.↩︎
Scroll naar boven