Maleachi 2,10-16

Vertaling

10
Is er niet één vader voor ons allen?
Is het niet één God die ons heeft geschapen?
Waarom zijn wij dan ontrouw1,
ieder jegens zijn volksgenoot,
met als gevolg2 het schenden van het verbond met onze voorouders?
11
Juda is ontrouw3
er zijn gruwelijke dingen gedaan in Israël en in Jeruzalem,
ja4,
Juda heeft wat de Eeuwige heilig is geschonden5,
omdat het vereersters van een vreemde god liefheeft en huwt.
12
Moge de Eeuwige de mensen6 uitsnijden die dit doen,
zowel wie het initiatief nam als wie antwoordde7,
uit de tenten van Jakob,
ook al brengt iemand een offer aan de Eeuwige, de Machtige.
13
En dit is het tweede dat jullie doen:
het altaar van de Eeuwige met tranen bedekken
wenend en steunend8,
omdat Hij het offer niet meer aanziet
en het niet uit jullie handen wil9 aannemen.
14
Dan zeggen jullie:
Waartoe dit?
Omdat de Eeuwige oordeelt tussen jou en de vrouw van jouw jeugd,
aan wie jij ontrouw bent,
terwijl zij jouw partner is en de vrouw, waarmee jij je verbonden hebt.
15
Heeft Hij jullie niet een gemaakt,
wat zijn bedoeling10 is,
en wenst de Ene11 niet kinderen van God?
Blijven jullie dan trouw aan zoals jullie bedoeld12 zijn,
en wees niet ontrouw13 aan de vrouw van jouw jeugd14.
16
Let wel15,
wie uit haat wegzendt,
zegt de Eeuwige, de God van Israël,
bedekt zijn kleed met geweld,
zegt de Eeuwige, de Machtige.
Blijven jullie dan trouw aan zoals jullie bedoeld zijn
en wees niet ontrouw.

Noten

  1. Vele perfecta in deze verzen heb ik als tegenwoordige tijden vertaald, mijns inziens beter passend bij de strekking van de passage.↩︎
  2. Hiermee poog ik zin te geven aan de lamed.↩︎
  3. Hier wordt over Juda met een vrouwelijke werkwoordsvorm gesproken.↩︎
  4. כי is hier emfatisch opgevat.↩︎
  5. Hier wordt Juda geconstrueerd met een mannelijke werkwoordsvorm.↩︎
  6. De lamed in לאיש wijst hier op de voltrekking van Gods oordeel. איש is hier als collectivum opgevat.↩︎
  7. THAT II, Sp. 336: “Wachender (?) und Antwortender (?)”. TWAT Bd VI, Sp. 237: ענה “Verteidiger, Advokat”. A.S. van der Woude, Haggai Maleachi (POT), Nijkerk 1982, 115, vertaalt: “het ganse geslacht” Zie ook HAL³ s.v. ענה II qal.↩︎
  8. Letterlijk: geween en gesteun.↩︎
  9. רצון is hier niet opgevat als welgevallen, maar als wil.↩︎
  10. רוח is hier opgevat als “Gesinnung” (zie HAL³ s.v.). Zo ook in 2:15d.16f.↩︎
  11. Ik lees האחד als verwijzing naar Deut. 6:4.↩︎
  12. Met een suffix van de tweede persoon meervoud.↩︎
  13. Hier staat een derde persoon. Meerdere vertalingen veranderen in de tweede persoon (zie het apparaat van BHS). Van der Woude, a.w., 123, geeft aan dat de derde persoon stilistisch mogelijk is. Vergelijk het slot van 2:16.↩︎
  14. Met een suffix van de tweede persoon enkelvoud.↩︎
  15. כי is hier emfatisch opgevat.↩︎
Scroll naar boven