Jesaja 29,17-24

Inleiding

Deze vertaling is gebaseerd op die van Karel Deurloo ז׳׳ל, met een aantal aanpassingen en aangevuld met vers 17.

Vertaling

17
Is het niet nog maar korte tijd
dat de Libanon weer een boomgaard wordt
en de boomgaard wordt gerekend als een woud?
18
Op die dag zullen doven te boek gestelde woorden1 kunnen horen
en, weg uit donker en duisternis, zullen de ogen van blinden zien.
19
Ootmoedigen vinden in Jhwh opnieuw2 vreugde
de armsten3 onder de mensen juichen om de Heilige van Israël.
20
Want het is uit met de tiran,
het is gedaan met de spotter
weggemaaid worden allen die uit zijn op ongeluk;4
21
die een mens door een woord5 tot zonde brengen
die wie pleit in de poort in de val lokken6
en die de rechtvaardige in de chaos wegduwen.
22
Daarom — zo zegt Jhwh tegen het Huis van Jakob
hij die Abraham heeft vrijgekocht —
voortaan zal Jakob niet meer beschaamd staan
voortaan zal zijn gezicht niet meer verbleken.
23
want wanneer hij zijn kinderen7 ziet
het werk van mijn hand in zijn midden
zullen ze mijn Naam heiligen
zullen ze heiligen de Heilige van Jakob
en voor de God van Israël huiveren.
24
Zij die verdwaald zijn van geest zullen weet hebben van begrip
en de verongelijkten8 zullen inzicht leren.

Exegetisch-homiletische kanttekeningen

Een fragment uit een uitvoerige profetie lichten is altijd ingewikkeld voor de prediker. Jesaja 29:1-16 is een oordeelsprofetie tegen Jeruzalem. Het hoogtepunt is de kritiek op wie meent, plannen te kunnen bedenken om dat oordeel te ontgaan (29:15, vgl. Watts, WBC), Dat loopt uit op het bekende beeld van de klei die rebelleert tegen de pottenbakker (29:16, vgl. 45:9, Jer. 18:1-6).

Dan, beginnend in vers 17, wordt ineens een heel andere toon aangeslagen; de keuze om bij vers 18 te beginnen lijkt me niet goed te verdedigen (vgl. Wildberger, BK, die als opschrift bij 29:17-24 heeft ‘Der große Umbruch’). Problematisch is, dat geen enkele aanleiding of reden wordt gegeven voor die wending ten goede, alleen een retorische vraag ‘Is het niet zo dat…?’ leidt de omwenteling in. Het ligt voor de hand, dit gedeelte te verbinden met de na-exilische delen van Jesaja: 40-55 en 56-66 maar ook 24-27, de ‘kleine Jesaja-apocalyps’. Ook dit gedeelte doet apocalyptisch aan.

Omdat het om zo’n apart gedeelte gaat, kun je er ook van afzien de historische context van Jesaja 29 mee te nemen, omdat je toch blijft zitten met die lastige overgang van vers 16 naar 17. Je kunt er ook voor kiezen, veel associatiever te preken over de inhoud van de verzen [17]18-24, die een eind aan geweld en manipulatie inhouden, en een optillen van de behoeftige en de verdrukte.

Alleen al over vers 21 kun je een hele preek houden: manipulatie, fake nieuws en het creëren van chaos als politieke strategie, dat komt ons maar al te bekend voor. Wat een zegen als daar een eind aan komt. De meest krachtige belofte is misschien wel het nieuwe inzicht dat verworven kan worden, ook voor wie verward is en verstrikt in verongelijkt zelfbeklag (vs. 24).

Noten

  1. ‘hoe uit een boek wordt voorgelezen’ (NBV21) brengt in herinnering dat je je oren nodig hebt om te kunnen lezen, wat wáár is, maar focust op het feit dat je kunt horen wat gelezen wordt; onze tekst legt de nadruk op wat er wordt voorgelezen. Het boek heeft misschien verband met het verzegelde boek in vss. 11-12.↩︎
  2. NBG51 en Deurloo vertalen יסף met ‘steeds meer’ resp. ‘meer en meer’ en dat is zeker mogelijk, maar de meeste vertalingen leggen nadruk op het ‘opnieuw’ vreugde vinden: NBV21, Buber.↩︎
  3. De vertaling ‘armsten’ (Deurloo) is mogelijk te rechtvaardigen. De uitdrukking ‘adjectief + אדם‘ komt nog 3x voor (SHEBANQ) waarbij vooral Job 15:7 dit lijkt te ondersteunen: ‘de eerstgeborene van de mensen’.↩︎
  4. Deurloo volgt hier de Naardense Bijbel met ‘die tuk zijn op ongeluk’, maar het binnenrijm suggereert een woordspel dat ik in het Hebreeuws niet zie, daarom liever prozaïscher taal.↩︎
  5. Deurloo ‘woordje’. Opmerkelijk het enkelvoud zonder lidwoord, het gaat om een bepaald soort taal, desinformatie, manipulatie. Actueel tot en met.↩︎
  6. Deurloo ‘beentje lichten’: de stam קוש is een hapax, mogelijk verwant met יקש, ‘strikken, vangen’ (bijv. een vogel met een val).↩︎
  7. Een crux. Deurloo en Willibrord vertaling maken zowel Jakob als de kinderen onderwerp van het zien: ‘want wanneer hij, met zijn kinderen, ziet’, creatief maar moeilijk te verdedigen wegens ontbrekende conjunctie ו. NBV21, NBG51 en NB (‘wanneer zijn nieuwgeborenen zullen zien’) miskennen het suffix in בראתו ‘bij zijn zien’. Wat is de grammaticale functie van ילדיו? De ETCBC-database analyseert ילדיו tot en met בקרבו als één objectszin, dus ‘als hij zijn kinderen ziet, het werk van mijn hand in zijn midden’. Grammaticaal niets tegenin te brengen, maar dat zou betekenen dat die kinderen Jhwh’s grote werken zijn. Zo ongeveer ook Wildberger, BK, die echter (te) veel aan de tekst wil veranderen. Tegengesteld Watts, WBC: ‘The thinking goes: not children but YHWH’s great deeds are “the works of his hand.”‘ Bovendien dan harde overgang naar de volgende regel waarin Jakob en kinderen samen subject zijn voor de het prijzen van de Naam.↩︎
  8. Zeldzame stam רגן, vgl. Deut. 1:27 en Ps. 106:25 voor het verongelijkte mopperen ‘in je tent’; lijkt nog een stapje heviger dan het vaker gebruikte לון, murmureren.↩︎
Scroll naar boven