Deuteronomium 26,5-11

Inleiding

De passage in Deuteronomium 26,5-9 heeft, sinds Gerhard von Rad in 1938 de theorie lanceerde dat we hier te maken hebben met het ‘kleine geschichtliche Credo’, veel exegetische pennen in beweging gezet en een enorme stroom aan publicaties voortgebracht. De gedachte was dat deze verzen de locus classicus zouden zijn van het reflecteren over de heilsgeschiedenis. Met andere woorden: een heel oude tekst waarin het geloof van Israël kort en bondig wordt samengevat en in de loop van de tijd verder is uitgebouwd tot een groter narratief.

Vanaf het midden van de jaren zestig is, met name door Leonhard Rost en Horst Dietrich Preuss, overtuigend aangetoond dat we in Deuteronomium 26,5-9 echter niet met een zeer oude tekst te maken hebben, zoals Gerhard von Rad, Martin Noth, en veel andere oudtestamentici zo vurig hebben bepleit.

Vertaling

5
Daarop moet je ten overstaan van Jhwh, je God, met de volgende woorden reageren:1
Een rondtrekkende Arameeër was mijn vader.
Hij trok naar Egypte
en verbleef daar met een paar mensen als vreemdeling,
maar werd daar een groot volk, machtig en talrijk.
6
De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen
ons te onderdrukken
en ons harde slavenarbeid op te leggen.
7
Toen schreeuwden wij tot Jhwh, de God van onze vaders
en Jhwh hoorde ons geluid
en zag onze ellende, onze wanhoop en onze onderdrukking.
8
Jhwh haalde ons weg uit Egypte
met sterke hand, uitgestrekte arm,
onder grote verschrikking, met tekenen en wonderen.
9
Hij bracht ons naar deze plaats,
gaf ons dit land,
een land dat overvloeit van melk en honing.
10
Welnu, ik breng de eerste vruchten van de grond
die u mij gegeven hebt, Jhwh.
Leg ze neer voor Jhwh, je God,
en buig je neer voor Jhwh, je God
11
en verheug je over al het goede dat Jhwh, je God,
jou en je familie gegeven heeft,2
jou, de Leviet en de vreemdeling in je omgeving.
 

Exegetische kanttekeningen

1. Wanneer je Deuteronomium 2,6-8 vergelijkt met Numeri 20,15-16, is goed te zien dat de Deuteronomium-passage niet alleen heel wat karakteristieke trekken van de (late) specifieke deuteronomistische theologie bevat (o.a. ‘met sterke hand’ tot en met ‘met tekenen en wonderen’), maar ook bijvoorbeeld de rol van de ‘reddende engel’ mist.

2. Bij een eerste lezing denk je bij ‘Een rondtrekkende Arameeër was mijn vader’ spontaan aan Abraham. Maar na lezing van de hele passage kan het niet anders dan over Jakob gaan.

3. Ronduit prachtig is de ongemerkte overgang van ’toen’ (v. 5), naar ‘nu’ (v. 6 e.v.), wat het meest markant tot uitdrukking komt in het voortdurende gebruik van ‘ons’. Verleden en heden schuiven zonder hapering in elkaar. En dat nu is precies het wezen van liturgie.

 

Noten

  1. Het werkwoord ‘anah betekent in eerste instantie niet zozeer ‘antwoorden’ als wel ‘reageren’. Zie C. Labuschagne, THAT II, 335-341. De combinatie ‘amar + ‘anah zoals hier in Deut. 26,5 komt in totaal liefst 142 keer voor.↩︎
  2. Ik zou het niet vreemd vinden om hier tegelijkertijd een tegenwoordige tijd te kiezen: ‘die Jhwh, je God, jou en je familie geeft’.↩︎
Scroll naar boven