Jesaja 50,4-7

 


4
De heer JHWH heeft mij de tong van de leerlingen gegeven,
opdat ik de vermoeide weet te antwoorden1 met een woord;2
hij wekt morgen aan morgen,
hij wekt mij het oor,
opdat ik hoor zoals de leerlingen.
5
De heer JHWH heeft mij het oor geopend
en ik, ik heb mij niet verzet,
ik ben niet teruggedeinsd.
6
Mijn rug heb ik [prijs] gegeven aan wie sloegen,
mijn kaak aan wie de haren uittrokken,
mijn gezicht heb ik niet verborgen
voor krenkingen en spugen.
7
Maar de heer JHWH helpt mij,
daarom ben ik niet gekrenkt,
daarom heb ik mijn gezicht als een kiezel [zo hard] gemaakt;
en ik wist dat ik niet beschaamd word.
 

Noten

  1. לָע֥וּת hapax: op het eerste gezicht ל + inf. van עוּת (pi’el), ‘ombuigen’, maar dat lijkt in deze context geen zin te hebben. Ik volg de Naardense Bijbel en Berges, die uitgaan van de variant לֵעָנֹ֖ת, van ענה, ‘antwoorden’ (het verschil is slechts een וְ of een נֹ). Moeilijker te verklaren is de variant לִרְעֹת, van רעה II, ‘naaste zijn’, begeleiden’, waar NBG ’51, Goldingay/Payne en Buber (‘Daβ ich wisse, den Matten zu ermuntern’) voor kiezen. ↩︎

  2. Ik houd mij, met bijv. SEBANQ en Berges, aan de accentuering van de MT (דָּבָ֑ר met ‘atnāch) en lees ‘woord’ als object bij ‘antwoorden’. Volgt men echter de kola-indeling van de BHS, dan ligt het voor de hand ‘woord’ als subject van ‘wekken’ te lezen. Zo o.a. Buber en Leene: ‘…om te kunnen spreken tot de afgematte / woord dat opwekt: / morgen aan morgen wekt hij mij het oor…’(H. Leene, De stem van de knecht als metafoor. Beschouwingen over de compositie van Jesaja 50, Kampen 1980, 5). Dat is ook een mogelijkheid.↩︎

Scroll naar boven