2 Koningen 2,19-25

Vertaling

19
De mannen van de stad1 zeiden tegen Elisa:
‘Kijk maar, als woonplaats2 is de stad goed,
zoals mijn heer wel ziet
Maar het water is slecht:
het land maakt kinderloos.’3
20
Hij zei:
‘Breng mij een nieuwe schotel
en doe daar zout in.’
Zij brachten het bij hem.
21
Toen ging hij uit naar de oorsprong4 van het water,
wierp daar zout in
en zei:
‘Zo zegt JHWH:
“Ik genees5 dit water;
er zal van daaruit6 geen dood meer zijn
en geen kinderloosheid.”‘
22
Het water werd genezen tot op deze dag,
naar het woord van Elisa dat hij gesproken had.
 
23
Hij ging van daar op7 naar Bet-El8
Terwijl hij opging over de weg,
gaan er kleine jongens9 uit, vanuit de stad10 ;
ze bespotten hem en zeiden tegen hem:
‘Ga op, kale!11
Ga op, kale!’
24
Hij wendde zich naar achter hem,
hij zag ze
en vervloekte ze in de naam van JHWH.
Er kwamen twee berinnen uit het bos,
die verscheurden tweeënveertig{Tweeënveertig ook in 2 Koningen 10:14, waar de nakomelingen van Achab achterhaald en gedood worden (en zie Recht. 12:6, 42.000).
} van de kinderen.
25
Hij ging van daar naar de berg de Karmel12,
van daar keerde hij terug naar Samaria.13

Noten

  1. Dat is (v. 18) Jericho: de toegang tot het land Kanaän; Jericho als pars pro toto voor de èrèts (vgl. Jozua 2:1).↩︎
  2. מֹושַׁב, ‘zetel, woonplaats’, van ישׁב, ‘zitten, wonen, verblijven’. Adri van der Wal (schriftlezing.nl): ‘de ligging van de stad is goed’.↩︎
  3. מְשַׁכָּֽלֶת: actief participium pi’el van שׁכל, o.a. ‘kinderloos maken’ (Gen. 42:36 en vele andere plaatsen) en ‘miskraam hebben’ (Gen. 31:38, Ex. 23:26 en andere plaatsen).↩︎
  4. מֹוצָא, eveneens van de stam יצא, letterlijk: ‘hij ging uit naar de uitgang van het water.’ (En zie het uit het bos-komen – יצא – van de berinnen in v. 24.↩︎
  5. רפא, ‘genezen’. De perikoop doet denken aan het verhaal over het bittere water in Mara, Ex. 15:22-27, dat besluit met: ‘Ik JHWH ben je geneesheer’, רֹפְאֶֽךָ.↩︎
  6. שָׁם, motiefwoord: zie vv. 20,21,23,25.↩︎
  7. עלה, motiefwoord: 4x in dit vers. Daarom het roepen van de jongens in ieder geval niet vertalen met ‘Zet hem op’ (NBV21). Van der Wal vertaalt concordant – goed alternatief – met ‘omhoog gaan’ en: ‘Omhoog, kaalkop!’ ‘Opgaan, omhooggaan’ is ook een themawoord in 2 Kon. 2:1-18 (vv. 1,11). Dat zou de bedoeling van het bespotten kunnen zijn: dat de jongens Elisa sarcastisch zeggen dat hij ook maar meteen ten hemel moet varen?↩︎
  8. Bet-El is in 1 en 2 Koningen de stad van afvalligheid en oordeel. Verhaallijn loopt van 1 Kon. 12-13, waar Jerobeam twee gouden kalveren in Bet-El neerzet, tot 2 Kon. 23, waar Josia daar tenslotte een eind aan maakt (2 Kon. 23:15). Vgl. 1 Kon. 13:23-25, waar een ongehoorzame man Gods op de weg vanuit Bet-El door een leeuw gedood wordt.↩︎
  9. Mooi artikel bij deze perikoop (vv. 23-25) van Robin ten Hoopen in ~Met Andere Woorden~, november 2018, waarin hij betoogt dat het niet om kleine kinderen hoeft te gaan. De termen ‘jongens’ en ‘kinderen’ worden elders ook wel gebruikt voor knechten. Maar zoals Ten Hoopen zelf ook aangeeft: de zaak wordt er niet echt beter van. https://issuu.com/nederlandsbijbelgenootschap/docs/351-097_-_met_andere_woorden_1802_-/26↩︎
  10. Jagersma denkt Jericho, ik denk Bet-El.↩︎
  11. קֵרֵחַ; het werkwoord betekent ‘kaalscheren’. Zie 2 Kon. 1:8, waar van Elia gezegd wordt: אִ֚ישׁ בַּ֣עַל שֵׂעָ֔ר, ‘een man, een heer van haar’. Elia is één en al haar, Elisa wordt uitgescholden voor kale; of zit de spot erin dat hij zich kaalgeschóren zou hebben (wat als schande geldt, hoewel niet als onrein, Lev. 13:40)?↩︎
  12. 1 Koningen 18:20-46: Elia en de profeten van de Baäl op de Karmel.↩︎
  13. De koningsstad van Israël. Elisa is nu van Jericho, via Bet-El en de Karmel naar Samaria gegaan: een rondreis om heel Israël.↩︎
Scroll naar boven