een dag in Kafarnaüm
- Vierdag: 31-1-2021, 4e na Epifanie
- Boek: Marcus
- Perikoop: Marcus 1,21-28
- Vertaler: Frans Wiersma
Vertaling
21
22
24
25
26
27
28
Gelijk ging zijn roep uit,
overal in de hele streek21 van Galilea.
Noten
- praesens↩︎
- dorp van Nahum (troost)↩︎
- εὐθὺς bij Marcus 43x, waarvan 11x alleen in hoofdstuk 1. Wanneer je εὐθείας ποιεῖτε (1:3) vertaalt met “gelijkmaken” nl. van de weg des Heren, dan is het mogelijk dit ook in het Nederlands te laten doorklinken: de dubbelzinnigheid van “gelijkmaken” als “effenen” en “gelijk” als “meteen, terstond” blijft dan bestaan. Zo ook Hemelsoet in Marcus “Verklaring Bijbelgedeelte”. Hoewel het in 1:3 om de plaats gaat en verder om de tijd, lijkt het mij toch nuttig en dus ook mogelijk om het verband te laten doorklinken; met “direct” of “meteen” gaat dat lijntje verloren. De snelheid van de messiaanse weg klinkt in Marcus’ evangelie door↩︎
- de weg die gegaan moet worden (en is gelijkgemaakt) begint in de synagoge↩︎
- Naastepad “Menswording”: hij leraarde↩︎
- ἐκπλήσσω – uitslaan (uit het veld) uitdrijven, treffen, versteld staan↩︎
- dat zal in het volgende gaan blijken↩︎
- zo letterlijk, niet NBG en SVV: “een mens in wie”, of “met” maar WV95: “in de greep van”. MNT: “ein Mensch in unreinem Geist”. NBV: “die bezeten was door”. Hij is “niet meer zichzelf” zo Bolkestein (PNT)↩︎
- ἀκάθαρτος – onzuiver, niet onrein om verband met cultische onreinheid (zoals in Tenach, bv. melaats) te vermijden. Letterlijk “dat wat verboden is door de Torah” (Murre) Het is “een geest die ‘nee’ zegt, waar God ‘ja’ zegt (Naastepad)↩︎
- pluralis cf. Marcus 5:2vv. Legioen ook weer met εὐθὺς↩︎
- “Wat hebben wij en jij?’ (Naastepad), of: “waar laat jij je mee in?” cf. Joh. 2:4 (Jezus en zijn moeder) “waar bemoei je je mee?” (Goorhuis), of Gen. 23:15 (Abraham en Efron): “wat is dat tussen mij en jou?” (Deurloo) en 1Kon. 17:18 (Elia en de weduwe van Sarefta: “wat heb ik met je?”↩︎
- Bolkestein: je kunt ook bevestigend vertalen: jij bent gekomen. Chouraqui: “tu es venu nous perdre!”↩︎
- alleen nog in Luk. 4:34, Joh. 6:69↩︎
- φιμόω – muilkorven, mond snoeren, verstommen, zwijgen. Chouraqui: “soit muselé”↩︎
- σπαράσσω – verscheuren, aanvallen, doen stuiptrekken, schokken↩︎
- zo Naastepad om φωνῆσαν φωνῇ te laten doorklinken↩︎
- θαμβέω – (doen)verschrikken, ontstellen, verbaasd staan. zo ook in 9:15; 10:24, 32; 14:33; 16:5↩︎
- συζητέω – samen onderzoeken, disputeren, (rede)twisten, woordenwisseling↩︎
- de onzuivere geesten (h)erkennen Jezus, maar de mensen niet↩︎
- ἐπιτάσσω – bevelen, gebieden, gelasten↩︎
- Naastepad: ommeland!↩︎