Johannes 7,25-31

 


De lezingenkeuze van het oecumenisch leesrooster met betrekking tot Johannes 7 doet merkwaardig aan: 7,1-24 (5 sept); 7,25-31 (12 sept); 7,32-39 (19 sept); 7,40-52 (26 sept). Heel hoofdstuk 7 speelt zich af op het Loofhuttenfeest. Dat feest kent in Johannes 7 vier onderdelen, als je oog hebt voor de tijdsaanduidingen: 7,1-9 (‘het feest van de Joden, het Loofhuttenfeest is nabij’), 7,10-13 (‘op het feest’), 7,14-36 (‘toen het feest op de helft was’), 7,37-52 (‘op de laatste, grote dag van het feest’). De lezingenkeuze: 7,1-9; 7,10-13; 7,14-36; 7,37-52 was dan ook logischer geweest!

25
Enkelen van de Jeruzalemmers dan zeiden:
‘Is niet deze degene die ze zoeken te doden?
26
En zie, hij spreekt vrijmoedig
en ze zeggen niets tegen hem,
of misschien zijn de leiders waarlijk [werkelijk] tot het inzicht gekomen
dat deze de Christus is.
27
Maar van deze weten we waar hij vandaan komt.
De Christus, wanneer hij komt,
niemand weet waar hij vandaan komt.’
28
Bij zijn onderricht in de tempel dan riep Jezus uit:
‘Jullie kennen mij
en jullie weten waar ik vandaan kom.
En ik ben niet uit mezelf gekomen,
maar hij is waarachtig, die mij heeft gestuurd,
die jullie niet kennen.
29
Ik ken hem,
omdat ik van hem afkomstig ben
en die heeft mij gezonden.’
30
Zij dan zochten hem te arresteren
Ook sloeg niemand de hand aan hem
omdat zijn uur nog niet gekomen was.
31
Van de menigte geloofden velen in hem,
ze zeiden:
‘De Christus, wanneer hij komt,
zal niet meer tekenen doen dan deze heeft gedaan.’
 

Noten

  1. V. V. 25: τινες: Veel vertalingen kiezen voor de vertaling ‘sommigen’. Ik bepleit – in verband met πολλοὶ (‘velen’) in v. 31a – voor ‘enkelen’. De ‘enkelen’ en de ‘velen’ vormen samen de ‘menigte’.

    V. 25-27: We horen vier keer ‘deze’ (οὗτός): v. 25b, v. 26d, v. 27a en v. 31d, waarmee naar de voorgaande spreker van vv. 21-24, Jezus, wordt gewezen, waar het andere aanwijzend voornaamwoord ‘die’ (εκεῖνός, in v. 29c) naar God verwijst.

    V. 25b: Wie zijn de ‘zij’ in dit vers? Dat zijn ‘de Joden’ uit v. 1.

    V. 26c: μήποτε, ‘of misschien’ (zo BDAG 2000, 648 [μήποτε, 3a, zie Luc. 3,15]).

    V. 28a: ἔκραξεν (zie ook v. 37). Het werkwoord κράζω heeft de betekenis van ‘schreeuwen’, ‘luid spreken’, ‘uitroepen’ (1,15; 7,28.35; 12,44).

    V. 29c: ‘Die’ (κἀκεῖνός), dat is: degene van wie hij afkomstig is: God.

    V. 30: ‘Zij dan zochten hem te arresteren. Ook sloeg niemand de hand aan hem ..’, zie v. 44: ‘Enkelen dan onder hen wilden hem arresteren, maar niemand sloeg aan hem de hand.’

    V. 30b: καὶ wordt in de NBG’51 en NBV vertaald met ‘maar’. Er staat echter geen ἀλλὰ zoals in v. 44. Ik bepleit de vertaling van καὶ met ‘ook’.

    V. 30c: ‘omdat zijn uur (ὥρα) nog niet gekomen was’, hier uitgesproken door de verteller, die terugkomt op wat eerder Jezus heeft gezegd: ‘Mijn tijd (καιρὸς) is nog niet gekomen’ (v. 6), resp. ‘omdat mijn tijd (καιρὸς) nog niet vervuld is’ (v. 8).

    V. 31a: ‘Van de menigte geloofden velen in hem’, waarmee weer teruggekomen wordt op de menigte uit v. 20.

    V. 31c-d: De uitspraak van ‘velen’ wordt vaak vertaald als een vraag: ‘Wanneer de Christus komt, zal hij niet meer tekenen doen dan deze heeft gedaan?’ Dat lijkt me niet logisch: (1) als je eerst hoort dat ze ‘in hem geloofden’ en (2) het past ook niet bij de manier waarop de zin is opgebouwd: ‘De Christus, wanneer hij komt, zal niet meer tekenen (σημεῖα) doen dan deze heeft gedaan’ (vgl. v. 27c). Hier wordt gezinspeeld op Jezus’ broeders die willen dat hij naar Judea gaat, ‘opdat ook uw leerlingen uw werken (ἔργα) aanschouwen die u doet’ (v. 3).

    V. 31: Het doet merkwaardig aan om de directe reactie van de farizeeën – die dit de schare over Jezus horen fluisteren (v. 32) – buiten deze lezing te laten! Zij zenden namelijk bedienden (ὑπηρέτας) om Jezus te arresteren, in aansluiting op v. 30: ‘Zij dan zochten hem te arresteren’; hoofdstuk 7 eindigt met deze bedienden die Jezus niet hebben meegebracht/gearresteerd (v. 45).

    Tot slot, de perikoop zit vol met ontkenningen: ‘niet’ (v. 25b), ‘niets’ (v. 26b), ‘niemand’ 9V. 27c), ‘niet’ (v. 28d), ‘niet’ (v. 28f), ‘niemand’ (v. 30b), ‘nog niet’ (v. 30c), ‘niet’ (v. 31d). De ontkenningenreeks wordt in vv. 32-36 voortgezet.

    Voor uitleg van deze perikoop verwijs ik naar mijn website: https://www.nicoriemersma.nl, zie de rubriek ‘wetenschap’, zie de rubriek ‘exegese’.↩︎

Scroll naar boven