Intocht in Jeruzalem
- Vierdag: 28-3-2021, 6e van de 40 dagen
- Boek: Johannes
- Perikoop: Johannes 12,12-24
- Vertaler: Frans Wiersma
Vertaling
12
13
16
17
18
Daarom ging de menigte hem ook tegemoet,
omdat ze gehoord had
dat hij dit teken had gedaan.
19
Maar de Farizeeërs zeiden tegen elkaar:
Zien jullie wel?
Jullie bereiken niets.
Kijk, de hele wereld loopt hem achterna.
21
Noten
- Pesach cf. Joh. 11:55↩︎
- cf. Joh. 2:13; Joh. 5:1; Joh. 7:10; bij Johannes 4x naar Jeruzalem, maar nu ἔρχεται i.p.v. ἀναβαίνω↩︎
- βαΐον — Koptisch (Murre); cf. Lev. 23:40 Sukkot↩︎
- φοῖνιξ (staan niet in Jeruzalem maar worden nadrukkelijk vermeld: op Pesach wordt Sukkot gevierd!)↩︎
- κραυγάζω – alg. blaffen, krijsen, luid roepen, cf. 11: 43↩︎
- Cf. Ps. 118:26 en Ps. 89:19; Hoogl. 3:11↩︎
- cf. Joh. 6:15↩︎
- cf. Joh. 2:14; Joh. 5:14; Joh. 9:35; Joh. 11:17. Niet “zag” zoals NBV. Chouraqui: “trouve un ânon”↩︎
- cf. Ex. 15:1; Ps. 33:17↩︎
- Zach. 9:9, maar dan: verheug je; Sef. 3:16↩︎
- Jes. 40,9; Ps. 2:6↩︎
- Zach. 9,9↩︎
- herkenden↩︎
- NBV “tot majesteit verheven”↩︎
- cf. Joh. 2:22↩︎
- of: en zo deden zij (nl.de mensen) met hem↩︎
- φωνέω↩︎
- cf. Joh. 11:1-44↩︎
- impf.durativum, zo ook NBV↩︎
- de menigte wordt evangelist (Naastepad)↩︎
- Godvrezenden Hand. 10:2; Hand. 13:16; Hand. 17:4. Goyim. Cf. Ps. 47:10, Ps. 68:32↩︎
- Zach. 8: 20 — 23↩︎
- “paardenliefhebber” wsch. genoemd naar de Viervorst die Bethsaïda gebouwd heeft↩︎
- “huis van de visser”, nl. aan het meer↩︎
- ὁράω; cf. Joh. 20:5: βλέπω — zien, waarnemen; vs. 6: θεωρέω — aandachtig bekijken, inzien; vs8: ὁράω — doorzien, iets doorhebben. Hier: ὁράω, veel meer dan bekijken. Niet: “ontmoeten” zoals NBV en Elderenbosch↩︎
- herhaald praesens benadrukt de snelheid van het gebeuren↩︎
- Griekse namen↩︎
- cf. Joh. 2:4; Joh. 7:6,8; Joh. 7:30; Joh. 8:20 en: Joh. 13:1; Joh. 17:1. In LXX 2x i.v.m. de vastgestelde tijd van Pesach: Ex. 13:10 en Num. 9:2↩︎
- “zoon van” in de zin van vertegenwoordigend (Naastepad)↩︎
- Jes. 52:13↩︎
- “God wil in zijn woord niet alleen blijven” (Naastepad)↩︎
- “Geef dat tot U, o Heer, ’t woord van uw welbehagen niet ledig wederkeer’, maar dat het vrucht mag dragen, uw grote naam ter eer” LB 313↩︎