Ezechiël 47,1-12
- Vierdag: 4-7-2021, 3e van de zomer
- Boek: Ezechiël
- Perikoop: Ezechiël 47,1-12
- Vertaler: Klaas Holwerda
Vertaling
1
Hij liet mij terugkeren naar de ingang van het huis
en zie: water trok uit van onder de drempel van het huis naar het oosten,
want het aangezicht van het huis was naar het oosten
en het water vloeide af van onder de rechter schouder van het huis,
ten zuiden van het altaar.
2
Hij liet mij de weg door de poort naar het noorden uitgaan
en mij buiten de poort de weg heen en weer gaan,
gericht naar het oosten.
En zie: water borrelde op vanuit de rechterschouder.
3
De man trok uit naar het oosten,
met een meetlint in zijn hand,
mat duizend el
en liet mij door het water trekken:
water tot de enkels.
4
Hij mat weer duizend
en liet mij door het water trekken:
water tot de knieën.
Hij mat weer duizend
en liet mij er door trekken:
water tot het middel..
5
Hij mat weer duizend:
een beek waar ik niet meer door kon trekken,
want het water was hoog geworden,
water om in te zwemmen,
een beek die niet meer doortrokken kan worden.
6
Hij sprak tot mij:
Zag je het, mensenkind?
Hij geleidde mij
en liet mij terugkeren naar de oever van de beek.
7
Ik keerde terug
en zie: op de oever van de beek geboomte, zeer veel,
aan de ene en de andere kant.
8
Hij sprak tot mij:
Dit water trekt uit naar gebied in het oosten,
vloeit af naar de steppe
en komt het in de zee,
de zee van vuil water,
dan wordt het water gezond.
9
Gebeuren zal het:
al wat leeft en daarin wemelt,
overal waar de beek komt,
zal leven,
de vis zal zeer veel zijn,
want is dit water daar gekomen,
dan wordt het gezond en leeft ze,
overal waar de beek komt.
10
Gebeuren zal het:
vissers staan eraan,
van Engedi tot Eneglaim is een plaats om netten te spreiden;
naar zijn aard is er vis
als de vis in de grote zee, zeer veel.
11
Zijn moerassen en zijn poelen worden niet gezond,
maar zijn aan het zout overgegeven.
12
Aan de beek gaat op,
op zijn oever aan de ene en de andere kant,
allerlei geboomte om van te eten,
waarvan het blad niet verwelkt
en de vrucht niet ophoudt:
elke maand draagt het eerstelingen,
want zijn water trekt uit van het heiligdom,
zijn vrucht is er om van te eten
en zijn blad om te genezen.