Jesaja 50,4-7

 


4
Mijn Heer, JHWH1, hij heeft mij gegeven
een tong als van leerlingen
om wie mat2 is te kunnen ondersteunen3
met een woord. Hij wekt op,4
morgen aan morgen wekt hij mij het oor.
om te horen net als leerlingen5
5
Mijn Heer, JHWH, hij heeft mij het oor geopend6
daarom is het, dat ik mij niet heb verzet,
achteruit ben ik niet geweken.
6
Mijn rug heb ik blootgesteld aan wie mij slaan,
mijn wangen aan wie (mijn baard) uittrokken,
mijn gelaat heb ik niet verborgen
voor scheldpartijen en speeksel.
 
7
Want mijn Heer, JHWH, hij helpt mij,
daarom voelde ik mij niet vernederd,
daarom maakte ik mijn gezicht als kiezelsteen,
daarom weet ik: ik word niet te schande.7
 

Noten

  1. Ik lees אֲדֹנָ֣י יְהֹוִ֗ה als een nominaal zinnetje, dat bedoelt te benadrukken, wie het is die diegene helpt, die hier als de ideale knecht wordt omschreven. Wie hier omschreven wordt, vormt een contrast met de aangesprokenen in vs. 1-3.↩︎

  2. `Mat´ heeft een iets ruimere betekenis dan `moe´, als hier toch gedacht moet worden aan Jes. 40:27, waar Jakob/Israël uitspreekt dat JHWH hem in de steek gelaten heeft.↩︎

  3. De betekenis van ע֥וּת vormt een probleem, dat niet opgelost is. De meeste commentatoren lezen שׁ ע֥וּ, ondersteunen.↩︎

  4. Ik volg BHS, die de regelindeling volgt van MT, waar בַּבֹּ֣קֶר בַּבֹּ֗קֶר vooraf wordt gegaan door יָעִ֣יר׀. De herhaling van בַּבֹּ֣קֶר בַּבֹּ֗קֶר lijkt mij een middel (alsof het een wekker is) om te benadrukken, hoe een leerling iedere morgen wakker moet zijn om te leren, wat ook uit de yiqtol blijkt, temidden van alle qatals in vs. 4 t.m. 6, totdat in vs. 7 weer een yiqtol (`hij helpt mij´) verschijnt. Een dergelijke functie hebben ook de twee (onderstreepte) woorden aan het einde van de vierde regel in het volgende gedicht `Klok´ van Gerrit Achterberg:

    De klok verheft en daalt;

    zijn ademing, de tijdsoldaat;

    een lege slik van wat vergaat

    in mijn aanwezigheid; hoe laat

    het heden is is lang voorbij,

    ons raderwerk doet enerlei,

    tand tegen tand bewegen wij;

    nooit laten wij elkaar meer vrij

    binnen dit doodlijk apparaat.↩︎

  5. Dit vers sluit logisch aan Jes. 49:1: Van de schoot af heeft Jhwh mij geroepen. ↩︎

  6. Het is de gehoorzame knecht die tegenstand ontmoet, beschreven in vs.5 en 6. Een concreet wat-wanneer-hoe, dat de lezer zou willen weten, ontbreekt in dit gedicht. Wel herinneren vs. 5-6 aan de klacht over de vergeefsheid van zijn werk in Jes. 49:4. Hier wordt de voorbeeldige knecht geschetst.↩︎

  7. Schaamte (het subjectieve aspect) en schande (het objectieve aspect, het maatschappelijk gevolg) worden uitgedrukt door resp. כלם Ni en בושׁ. כלם Qal betekent vernederen (spuwen!). De tegenstand raakt de Knecht van JHWH persoonlijk, vgl. dit lichamelijke `aftuigen´ van wangen, gelaat en rug. De verzen 5-6 tonen de bereidheid van de Knecht om dit lijden omwille van Gods toekomst met zijn volk te ondergaan. JHWH is zijn sterkte, Jes. 49:5. ↩︎

Scroll naar boven