Geloof tegenover angst

Vertaling

35
Hij zei tot hen – op diezelfde dag toen het avond werd -:
Laten we oversteken naar de overkant.
36
En zij lieten de menigte achter
en namen Hem mee, daar Hij in het schip was,
en andere schepen gingen met Hem.
37
Er stak een zware stormwind op
en de golven sloegen over in het schip
zodat het al vol liep.
38
Intussen was Hij in het achterschip,
slapend op een kussen.
Ze wekten Hem en zeiden tot Hem:
Meester, bekommert het U niet dat wij vergaan?
39
Toen Hij was opgestaan bestrafte Hij de wind en zei tot de zee:
Zwijg, wees stil!
De wind ging liggen en er werd een grootse stilte.
40
Hij zei tot hen:
Wat zijn jullie bang? Hebben jullie soms nog geen geloof?
Ze vreesden (met) grote vrees1 en zeiden tot elkaar:
Wie is toch deze, dat zelfs de wind en de zee aan Hem gehoorzamen?

Noten

  1. in het Grieks een uitdrukking als: `je slag slaan´↩︎
Scroll naar boven