Lucas 4,16-30

 


Vandaag gebeurt de Schrift

Vandaag gebeurt de Schrift — actualiserende bijbeluitleg in Nazaret

Een overrompelend debuut

Volgens de evangelist Lucas vindt het eerste grote optreden van Jezus plaats in zijn vaderstad Nazaret. Je kunt op meerdere manieren naar dat verhaal kijken. Het is namelijk één grote speeltuin voor bijbeluitleggers, het zit vol met interessante vragen en onverwachte verbanden. Hieronder vindt u er een aantal. Maar je kunt en moet het verhaal ook lezen zoals Lucas het onmiskenbaar bedoeld heeft: als een overrompelend verhaal, dat de lezer van het evangelie via de toehoorders in Nazeret in één keer duidelijk maakt dat hier iets heel bijzonders te gebeuren staat. Wie dat laatste vergeet, vergeet het belangrijkste en verliest door de bomen het zicht op het bos. Het is er Lucas niet om te doen een mooi gecomponeerd verhaal vol verwijzingen te schrijven: alles staat ten dienste van de zeggingskracht van zijn, of liever, van Jezus´, boodschap.

Na de doop van Jezus door Johannes (Luc. 3:21-22), het verhaal van de verzoeking in de woestijn (4:1-13) en enkele overgangsverzen, nodig voor het vervolg (4:14-15), plaatst Lucas het optreden in Nazaret vooraan in Jezus´ werkzaamheden. In zijn relaas is nog wel het grondpatroon van Marcus 6:1-6 te herkennen, maar zowel qua plaatsing als qua inhoud wijkt Lucas flink af van Marcus. De vraag welke bron Lucas heeft gebruikt voor het toegevoegde materiaal wordt wel gesteld, maar is niet zinvol: in deze perikoop zijn duidelijk de hand en de theologie van de evangelist zelf te herkennen. Hij geeft dit verhaal zijn eigen gestalte, en vormt het om tot een programmatische ouverture. Hier wordt duidelijk wat Jezus gaat doen.

Schriftuitleg

De perikoop schetst een uniek beeld: één keer slechts in heel het Nieuwe Testament treffen we Jezus aan in een officiële liturgische rol, en dat is hier. Nauwkeurig wordt beschreven hoe hij opstaat, blijkbaar op uitnodiging want hij krijgt de boekrol aangegeven, hoe hij die opent, eruit voorleest, hem weer dicht doet, teruggeeft en weer gaat zitten. De meervoudige inclusie die zo ontstaat is door meerdere exegeten opgemerkt. In het centrum van die inclusie staat de lezing uit het boek Jesaja.

Het zou interessant zijn na te gaan of het inderdaad zo toeging in een synagoge in Galilea begin 1e eeuw, de realiteit is evenwel dat ons verhaal met afstand de beste bron is voor die praktijk. Maar ook zonder ons bezig te houden met een historische reconstructie ontmoeten we in Lucas´ beschrijving een aantal vragen, die raken aan de kerugmatische inhoud van het verhaal:

waarom juist deze lezing? Wil Lucas zeggen dat dit gedeelte aan de beurt is, of dat Jezus vrijelijk kiest?

voor welke sabbat en bij welke Thoralezing is Jesaja 61 de haftara (de vervolglezing uit de profetenboeken)?

waarom het inschuiven van een zin uit Jesaja 58:6, en waarom juist deze perikoopafgrenzing, waarbij de lezing halverwege Jesaja 61:2 afbreekt zodat de woorden over de `dag der wraak van onze God´ wegvallen?

Ik ga ervan uit dat het `vinden´ van de Schriftplaats betekent, dat die tekst aan bod was. De lengte en kwetsbaarheid van een Jesajarol in aanmerking genomen ligt niet voor de hand dat die na elke lezing werd teruggerold naar het begin, zodat cursorisch lezen alleen al uit praktische overwegingen voor de hand lag. Of er al sprake was van een leesrooster, en hoe dat er dan uit heeft gezien, is een lastige materie waarnaar veel onderzoek is gedaan, dat echter het stadium van vermoedens niet voorbij komt. In zijn postuum uitgegeven laatste studie concludeert Dirk Monshouwer dat Jesaja 61 niet tot de reguliere haftarot behoorde; dat kan zijns inziens ook niet, want de lezing hoort bij het Jobel– of Jubeljaar, dat nu eenmaal niet jaarlijks of driejaarlijks voorkomt.

Het citaat zelf is ingewikkeld. Lucas volgt grotendeels de Septuaginta, ook waar die afwijkt van de Masoretische tekst: zo leest hij met de Griekse tekst na de `loslating van gevangenen´ niet het parallelle `vrijlating van gebondenen´ maar `aan blinden het gezicht geven´ — een verbinding die overigens niet ongewoon is, vgl. Psalm 146 en het Qumran-geschrift 4Q521.

Eén stichon uit Jesaja 61:1 vervalt, en één is toegevoegd uit Jesaja 58:6: `om onderdrukten hun vrijheid te geven´. Zo´n verbinding gaat in de joodse exegetische traditie waarin deze tekst duidelijk staat meestal via een verbindingswoord, en dat is hier kennelijk ἄφεσις, losmaking. Dat een Grieks woord de verbinding legt — de achterliggende Hebreeuwse woorden zijn hier verschillend — maakt het aannemelijk dat we hier met de auteur Lucas te maken hebben, tenzij we, met sommige uitleggers, willen aannemen dat Jezus Grieks sprak en dacht. We hebben te maken met een beloftevolle profetentekst, die in verbondenheid met de traditie maar ook met behoorlijke vrijheid wordt geciteerd. Lucas laat Jezus bijvoorbeeld zondigen tegen de rabbijnse regel dat je bij het citeren van profetenteksten wel iets mag overslaan maar niet terug mag springen in de tekst — al valt moeilijk na te gaan of die regel in deze tijd al in zwang was.

Vandaag gebeurt het!

De verteller bouwt de spanning op: na deze lezing zijn alle ogen vol verwachting gericht op Jezus, en met reden. De Jesajatekst begint immers met een woord dat al vanaf het begin motiefwoord is in het Lucasevangelie: de Geest van de Heer. Al vanaf Jezus´ verwekking (1:35) bepaalt de Geest de gebeurtenissen: bij de doop daalt deze op hem neer (3:22), en ook in 4:1 en 4:14 drijft de Geest Jezus respectievelijk de woestijn in, en naar de dorpen in Galilea.

Wanneer nu de schriftlezing uitgerekend inzet met `De Geest van de Heer is op mij´, dan zijn de verwachtingen hoog gespannen. En in de homilie, die Lucas in één zin samenvat, stelt Jezus zijn hoorders niet teleur: wat geschreven staat, gebeurt vandaag, in jullie horen van het woord. `Vandaag´ is een belangrijk woord in Lucas en Handelingen, en duidt bijna steeds het moment aan van heilzaam ingrijpen van Godswege (bijv. 2:11, 19:5.9, 23:43, Hand. 13:33). Wat geschreven is, gebeurt heden.

Jezus actualiseert dus de schriftlezing. Elke schriftlezing bedoelt dat te doen: in het lezen van een tekst worden de hoorders gelijktijdig aan de tekst, en schuiven het toen van de gedachtenis, het hier-en-nu, en het ooit van de belofte in elkaar. Maar Jezus neemt die actualisatie wel heel concreet en heel radicaal: als hij de woorden `de Geest van de Heer is op mij´ in de mond neemt, schuiven de ik-persoon uit dit fragment uit Trito-Jesaja en Jezus zelf in elkaar. Toch legt Jezus niet het accent op zijn eigen persoon. We horen hem niet zeggen: `ik ben het´ (vgl. Joh. 4:26), en als nadere bepaling bij het vervuld worden van de woorden staat niet iets als `in mijn persoon, in mijn optreden´ maar `in jullie oren´ (niet meer goed te horen in het `in vervulling horen gaan´ van de NBV). De Jesajatekst gaat gebeuren, dat wordt getriggerd door Jezus, gedreven door de geest, maar wordt feitelijk in horen en gehoorzaamheid van de hoorders!

Jaar en dag

Jezus en de profetische stem uit Jesaja 61 schuiven dus in elkaar, maar vooral schuift het het `welaangename jaar´ over het huidige tijdsgewricht heen. Er is flink debat over, of, en hoe, Jezus refereert aan het `Jubeljaar´. Sommige uitleggers willen hier graag een zo concreet mogelijke invulling van die herverdeling van land lezen, die eens in de 49 jaar voorgeschreven staat in Leviticus 25. Het lastige is, dat de voorvraag, in hoeverre het Jubeljaar feitelijk gepraktiseerd werd, niet opgelost is: de meningen daarover variëren zeer; van vaste praktijk, zo vanzelfsprekend dat er niet veel woorden aan vuil gemaakt worden, tot dode letter. Daar komt bij dat de vraag niet zuiver exegetisch van aard is, er spelen duidelijke theologisch-politieke argumenten mee. Het soms opgeroepen beeld van Jezus als revolutionair die pleit voor herverdeling van het productiemiddel `land´ lijkt iets te ideologisch gekleurd en onwaarschijnlijk — Jezus had daarvoor niet de positie en het thema lijkt ook niet in overeenstemming met de rest van het evangelie. Overigens is er ook sprake van een al-te-makkelijke volstrekte vergeestelijking van Jezus´ boodschap, die evenzeer ideologisch bepaald is.

Naar mijn mening verwijzen zowel Jesaja 61 als Lucas naar het Jubeljaar — alleen al de reeds genoemde term ἄφεσις, losmaking, in de Septuaginta dé term voor het Jubeljaar, is daarvoor voldoende aanwijzing. En of en hoe die kwijtschelding in Jezus´ tijd nu nog gepraktiseerd werd, de invoeging van het versdeel uit Jesaja 58 legt wél verbinding met een hoofdstuk dat uiterst concreet op sociale rechtvaardigheid aandringt. Het zal niet Jezus´ intentie zijn geweest, een letterlijk Jubeljaar uit te roepen, maar er gebeurt zo wel iets. Immers, ook een theologisch-eschatologisch opgevat jaar van kwijtschelding kan behoorlijke impact hebben op de gewetens van de hoorders, wanneer blijkt dat iemand ineens ernst wil maken met de beloften van de profeet. Ook hier herkennen we de hand van Lucas, die zoals bekend speciale aandacht heeft voor de vragen van armoede en rijkdom.

Vergelding en wraak

Het afbreken van het citaat precies midden in het parallellisme `welaangenaam jaar / dag der wrake´ is natuurlijk opvallend. Sommige commentaren springen hier net iets te gretig op in en roemen Jezus´ milde variant van de profetische traditie tegenover een veel hardere joodse apocalyptiek. Nader onderzoek van de gebruikte termen in het boek Jesaja laat zien, dat dag en jaar van de Heer nog enkele keren samen voorkomen (34:8 en 63:4) en dat termen als `vergelding´ en `wraak´ in deze context behoren tot de normale vocabulaire: de keerzijde van de redding van de verdrukten is de bestraffing van de verdrukkers. In Lucas´ theologie ontbreekt die notie ook niet (vgl. Luc. 20:16; 21:22), maar minstens kan geconstateerd worden dat die vergelding geen nadruk krijgt.

Reactie

De eerste reactie van de hoorders (vs. 22) bestaat uit instemming en verwondering. Dat staat in schril contrast met de latere afwijzing, reden voor sommigen om die eerste reactie al negatief te willen duiden: μαρτυρεῖν zou hier niet als `betuigden hun instemming´ (NBV) moeten worden opgevat, maar als `getuigen (tegen)´, en θαυμάζειν zou geen verwondering aanduiden maar verzet tegen een nieuwe denkwijze. De oorzaak zou zijn, dat de `genaderijke woorden´ die uit Jezus´ mond komen een tikje té genaderijk zijn, en ook de goyim, de niet-joden omvatten, in plaats van hen het oordeel aan te zeggen. Dat lost weliswaar het probleem op van de onverwachte omslag in de houding van de aanwezigen in de synagoge, maar het lijkt mij moeilijk houdbaar gezien het Grieks. Beide werkwoorden zijn doorgaans positief en het Grieks kent vele mogelijkheden om zonder misverstand die veronderstelde afkeur aan te geven. Ik meen dat we moeten uitgaan van een veranderde setting. In dat geval kunnen we er niet omheen, dat het Jezus zelf is die tot die omslag aanleiding geeft.

Tweede ronde: provocatie**

Jezus komt met het spreekwoord `dokter, genees jezelf´ (vs. 23), dat ook in allerlei variaties bekend is uit klassiek Griekse en rabbijnse parallellen. Daarmee verwoordt hij de onuitgesproken verwachtingen bij zijn publiek, dat zij een speciale behandeling zullen krijgen: wondertekenen en genezingen minstens even royaal als in Kafarnaüm, waarvan Lucas overigens nog niet verteld heeft. Hier wreekt zich zijn verplaatsing van de perikoop, en we moeten het blijkbaar zo opvatten dat onder de dorpen in 4:14-15 ook een bezoek aan Kafarnaüm begrepen was.

De wens voordeel te hebben van Jezus´ optreden ligt voor de hand; denk aan onze tijd waarin hele dorpen delen in de prestaties van sporthelden. De woorden `zoon van Jozef´ waarmee ze Jezus aanduiden lijken me dan ook niet denigrerend bedoeld, maar juist als een poging hem te claimen als `een van ons´, met de daarbij horende voorkeursbehandeling.

Voor het publiek is dat blijkbaar een toetssteen voor Jezus´ optreden. Het spreekwoord `dokter, genees jezelf´ geeft er in al zijn vormen blijk van dat een arts die zichzelf of zijn eigen omgeving niet kan helpen, zeker niet in staat is om anderen te helpen en daarmee als arts faalt. Jezus keert dat om, en stelt dat een profeet juist nooit δεκτός — aangenaam, is in zijn vaderstad. Hij gebruikt daarbij een andere term dan Marcus, en legt zo het verband met de lezing uit Jesaja, waar een `(wel)aangenaam jaar van de Heer´ wordt aangekondigd. Een profeet heeft niet tot taak zichzelf en zijn omgeving te behagen, maar de Heer. Dat misverstand ligt echter zó voor de hand, dat het Jezus tot aan het kruis zal blijven achtervolgen (Luc. 23:35: `anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden´).

Elia en Elisa

De verzen 24-27 over Elia en Elisa zijn geruime tijd ietwat stiefmoederlijk behandeld. Inmiddels is dat goedgemaakt door enkele detailstudies, die het er overigens in het geheel niet over eens zijn wat Lucas Jezus met deze voorbeelden wil laten zeggen. Eén opvatting is, dat Jezus op vrij drastische wijze duidelijk wil maken dat zijn werkzaamheden, evenals die van Elia en Elisa, niet tot Israël beperkt zijn en daar zelfs niet in eerste instantie op gericht. Ook dat zou de aanleiding kunnen vormen voor de woedende reacties in vers 28-29. Feit is echter, dat Jezus´ werkgebied op een enkele uitzondering na wel tot Galilea en Judea beperkt blijft. Aan de hand van Handelingen moet dan duidelijk gemaakt worden dat het evangelie weliswaar praktisch gezien eerst aan Israël verkondigd wordt, maar fundamenteel voor heel de wereld bedoeld is, de heiden zelfs voorop.

Dat is wellicht een aspect maar het lijkt niet waarschijnlijk dat dit het punt is van deze verzen. Wellicht gaat de vergelijking nog iets verder, en is deze iets preciezer. Als Jezus´ optreden lijkt op dat van Elia en Elisa, dan zijn blijkbaar ook de reacties van het volk toen en nu vergelijkbaar; Jezus schaart zich in de rij van kritische profeten, wier boodschap afgewezen werd, en die daarom bij de heidenen terecht kwam — tot hun heil.

Daarvoor moeten we kijken naar Lucas 7, waarin twee verhalen voorkomen die verrassende parallellen vertonen met de verhalen die Jezus aanhaalt. In 7:1-10 vinden we de genezing van de knecht van de hoofdman, een heidense militair over wie positief wordt gesproken, en van wie een geliefde knecht ziek is; stuk voor stuk parallelle elementen met Naäman´s genezingsverhaal (2 Kon. 5). Onmiddellijk daarna (7:11-19) volgt de opwekking van de jongeman te Naïn, die `de enige zoon van een weduwe´ heet (vs. 12); leg dat eens naast het verhaal van de weduwe van Sarefat / Sarepta en haar zoon (1 Kon. 17:7-24). Bovendien volgt aansluitend in dat hoofdstuk de vraag van Johannes de Doper uit de gevangenis: `Ben jij het nu?´ (7:18-23). Die vraag is in de perikoop in Lucas 4 al beantwoord: heden is het begonnen.

Skopus en doel

De parallellen en verwijzingen opsporen is één ding, Lucas´ bedoeling ermee ontdekken is nog iets anders. Het bos achter de bomen van de talloze verwijzingen is naar mijn besef, het aanbreken van een nieuw tijdperk, dat gestalte krijgt in Jezus, door horen en gehoorzaamheid. Die boodschap heeft een scala aan aspecten en implicaties, hierboven deels beschreven: de werking van de Geest, de kracht van het geschreven Woord als het werkelijk geactualiseerd wordt, de profetische beloften, de (mogelijk vergeten) traditie van het Jubeljaar met zijn concrete eisen van gerechtigheid, de te verwachten tegenstand, en de uitbreiding richting de gojim. Al met al gaat het om een fundamentele maatschappelijke verandering, ingezet vanuit de hemel, die nu om een antwoord vraagt. Dat dat antwoord vooralsnog afwijzend is, is een veeg teken. De merkwaardige volmacht waarmee Jezus in het laatste vers die afwijzing laat voor wat ze is en zijn eigen weg gaat, zal kenmerkend blijken voor het dóórgaan van de komst van het Koninkrijk.

Literatuur

Balentine, Samuel E., `He unrolled the scroll … and he rolled up the scroll and gave it back´, in: Cross Currents 59/22009, 154-175.

Crockett, Larrimore C., `Luke 4 25-27 and Jewish-Gentile Relations in Luke-Acts´, in: JBL 88/21969, 177-183.

Monshouwer, Dirk, The Gospel and Jewish Worship. Bible and Synagogal Liturgy in the First Century C.E. Vught, 2010, 337-344.

Poirier, John C., `Jesus as an Elijianic Figure in Luke 4:16-30´, in: CBQ 71/22009, 349-363.

Rodgers, Margaret, `Luke 4:16-30 — a call for a Jubilee Year´, in: Reformed Theological Review 40 no 3 S-D1981, 72-82.

Siker, Jeffrey S., `„First to the Gentiles” : A Literary Analysis of Luke 4:16-30´, in: JBL 111/11992, 73-90.

Zee, W.R. van der, Vandaag gebeurt het. De verhalen van Lucas 1 tot 4. ´s-Gravenhage 1985.

Scroll naar boven