Exodus 19,16-25

 


Bij de berg van het verbond II

Zie ook, over 19:1-15: [Bij de berg van het verbond I](http://www.schriftlezing.nl/index.php?who=gQ8T323CJI33481XKSK9&go=6&ID=2223)

Een hoofdstuk vol tegenstellingen. Enerzijds wordt Israël heilig genoemd, en moeten ze zich heiligen. Anderzijds vervaagt daarmee bepaald niet het onderscheid tussen God en mens. Als ergens God zich als de Heilige voordoet, dan wel hier. Hetzelfde volk dat zich moet, mag, heiligen om de HEER te ontmoeten wordt tegelijkertijd op afstand gehouden. En waar God zal neerdalen `voor de ogen van het hele volk´ (vs. 11), daar moet er tegelijkertijd een afrastering zijn, om te zorgen dat ze de berg niet alleen niet aanraken, maar ook niet `doordringen tot de HEER om iets te zien´ (vs. 21).

naderen tot het geheim

Alles staat in het kader van voorbereidingen. Om de heilige God te ontmoeten moet je je heiligen. Dat wordt nader toegelicht, met het wassen van de kleren en het zich onthouden van geslachtsgemeenschap. Dat is niet alles, want heel de Thora die gegeven gaat worden is immers bedoeld voor heiliging van Israël als Gods volk. Het is een begin, een lijfelijk ingesteld raken op Gods geboden. Schone kleren, dat staat voor meer dan hygiëne: het betekent een vernieuwing van de hele mens (vgl. Mat. 22:11vv, de man die met zijn oude instelling het Koninkrijk wil binnengaan).

De onthouding van geslachtelijke omgang duidt op concentratie op het komende. Het is een opmerkelijke eis, die verder in de Thora niet veel gesteld wordt (bijvoorbeeld niet bij priesters die dienst moeten doen, en ook niet bij de nazireeërgelofte). Het onderstreept nogmaals het zeer bijzondere karakter van deze gebeurtenis.

Bovendien moet er een afrastering gemaakt worden. Gods heiligheid blijft kwalitatief anders dan de heiligheid waartoe het volk geroepen is. Het is niet alleen verboden maar kan ook gevaarlijk zijn, tot de heilige God te naderen (vgl. Nadab en Abihu, Lev. 10:1-7; en Uzza met de ark, 2 Sam. 6:6-7). Waar God zo dichtbij komt, moet de mens de uiterste terughoudendheid in acht nemen. Mensen willen immers iets te ´zien´ krijgen, waar nu juist niets te zien is.

donder en bliksem

Althans: er is veel te zien, maar niet het wezenlijke. Alles wat er aan religieuze fenomenen bestaat, wordt nu uit de kast gehaald om deze geweldige openbaring te beschrijven: aardbeving, rook, vuur, bliksem, donder, en het geluid van de sjofar (wie blaast daar eigenlijk op: God zelf blijkbaar?!). En dan zijn er nog commentaren die dit uit elkaar willen analyseren in een aardbeving en een vulkaanuitbarsting…

Het is duidelijk: de God van Israël doet qua religieus spektakel niet onder voor andere goden. Het gaat niet aan, deze openbaring uit te spelen tegen die heel andere die Elia meemaakt, óók bij deze berg (1 Kon. 19:9-18). De rumoerige openbaring van Mozes en de verstilde van Elia zijn twee kanten van dezelfde God. Maar hoe het ook gestalte krijgt, nooit eist dat `religieuze´ moment eigen aandacht op. Het verwijst steeds naar de God die erin verborgen is. Hetzelfde geldt trouwens voor die eerdere openbaring die Mozes had, bij de brandende braamstruik: in al deze teksten gaat het wezenlijk om iets anders dan om spektakel.

De berg is de berg Gods, maar het is niet zijn woonplaats. God `daalt erop neer´ (vs. 11, 20). En wat er te zien is, is uiteindelijk maar erg weinig: natuurverschijnselen. Nota bene hier, waar God zich openbaart, verhult hij zich tegelijk, in een donkere wolk. En zo zijn het toch weer de woorden die het eigenlijke zeggen. Vraag niet hoe, maar te midden van deze onbeschrijfelijke chaos worden woorden uitgewisseld tussen God en Mozes. Niet het spektakel is het doel, maar het verbond. Om dat goed duidelijk te maken, zou het zelfs aanbeveling verdienen, dóór te lezen tot en met Exodus 20:2, het begin van de tien woorden. Daar is het immers allemaal om begonnen, Gods bevrijdingsdaden, die er toe geleid hebben dat Hij hen tot zich gebracht heeft (vs. 4, vgl. Ex. 3:8-12).

Mozes onze leraar

In dit hoofdstuk valt nogmaals een heel bijzonder licht op Mozes. Waar anderen halt moeten houden, mag en moet hij verder gaan. God spreekt tot heel Israël, maar dan toch via hem. Vier keer maar liefst in dit hoofdstuk (vs. 3, 8, 20 en 24) klimt Mozes de berg op. Maar terwijl dit zijn hoofdstuk had kunnen worden, waar hij als enige tot de heilige God mag naderen, gaat de persoon Mozes toch schuil achter zijn functie. Hij is de voortrekker, en als zodanig is het *berg-op berg-af gaan* zijn `ambt´. Hij mag met ere genoemd worden, *Mosjè rabbenoe*, `Mozes onze leraar´, maar hij wordt daarmee niet meer dan een mens. Ook hij krijgt God niet te zien, maar slechts te horen.

Scroll naar boven