1 Johannes 3,1-8

Vertaling

1
Ziet welk een liefde1 ons de vader ons heeft gegeven2,
dat wij kinderen3 van God4 genoemd worden
en dat zijn wij ook5 .
Daarom kent6 de wereld7 ons niet,
omdat ze hem niet heeft leren kennen.
2
Geliefden, nu zijn we al kinderen8 van God
en dan is nog niet eens verschenen9 wat wij zullen zijn;
maar wij weten dat, als hij verschenen10 zal zijn,
wij hem gelijk zullen zijn11,
want wij zullen hem zien12 zoals hij is.
3
Ieder die deze hoop op hem gevestigd heeft,
zuivert13 zich, zoals hij zuiver14 is.
4
Ieder die de zonde15 doet,
doet ook de wetteloosheid16
en de zonde is de wetteloosheid17 .
5
Jullie weten
dat hij is verschenen18
om de zonden weg te nemen
en in hem is geen zonde19 .
6
Ieder die in hem blijft,
zondigt20 niet;
ieder die zondigt21,
heeft hem niet gezien22
en hem niet gekend23 .
7
Kinderen, laat niemand jullie misleiden24 .
Wie de gerechtigheid25 doet,
is een gerechte,
zoals hij een gerechte is.
8
Wie de zonde26 doet,
is uit de duivel,
want van den beginne27 zondigt de duivel.
Daartoe is de Zoon van God verschenen28 :
om de werken van de duivel te ontbinden29 .

Noten

  1. ἀγάπη liefde, goedgezindheid, liefdadigheid↩︎
  2. perfectum als durativum↩︎
  3. τέκνα, heel vaak gebruikt als uiting van goede relatie; niet υἱός, zoals Pls. Samen met τέκνα door elkaar gebruikt↩︎
  4. cf. 1Joh. 2:29 – uit God geboren↩︎
  5. Gods woord is een werkwoord cf. dabar↩︎
  6. γινώσκω, ook vs.6: kennen in alle betekenissen, verstaan, begrijpen, waarderen, geslachtelijk kennen,↩︎
  7. κόσμος↩︎
  8. τέκνα↩︎
  9. φανερόω — cf. 2: 28; hier 2x, in vss.5 en 8; (ver)schijnen i.v.m. licht (Mat2:7), stralen, zichtbaar worden (Mk16:9), licht geven↩︎
  10. φανερόω↩︎
  11. cf. 2Kor. 3:18↩︎
  12. cf. Apocalyps passim en ook Mat. 5:8↩︎
  13. ἁγνίζω cultisch rein zijn, hebr. קָדַשׁ‎; Joh. 11:55; Hand. 21:24,26, Hand. 24:18 (cf. Num. 6) Jak. 4:8; 1Petr. 1:22; 1Joh. 3:3↩︎
  14. ἁγνός↩︎
  15. ἁμαρτία in LXX syn. aan ἀνομία; ἁμαρτία elke misslag of dwaling = hebr. zowel חַטָּאת als עָוֺן; “niet tot bestemming komen” Deurloo↩︎
  16. ἀνομία > zonde, = hebr. ook zowel חַטָּאת als עָוֺן; cf 2Kor. 6:14 als tegenstelling tot δικαιοσύνη↩︎
  17. beide nadrukkelijk met lidwoord, want het gaat om het tegen-God-zijn. Cf. 1Q3 20,21, de zonen der boosheid↩︎
  18. φανερόω↩︎
  19. ἁμαρτία↩︎
  20. ἁμαρτάνω↩︎
  21. ἁμαρτάνω↩︎
  22. perfectum als durativum↩︎
  23. γινώσκω↩︎
  24. πλανάω↩︎
  25. δικαιοσύνη↩︎
  26. ἁμαρτία↩︎
  27. ἀπ’ ἀρχῆς↩︎
  28. φανερόω↩︎
  29. λύω losmaken, bevrijden, ontbinden↩︎
Scroll naar boven