Exodus 32,7-14
- Vertaling: Kees van Duin
- voor 15 september 2013: 13e van de zomer (C-jaar)
- uit Exodus: Exodus 32,7-14
Vertaling: Cornelis van Duin
Noten
-
Het begrip masseká wordt meestal vertaald met ‘gegoten beeld’. Volgens Dohmen (TWAT IV, 1009vv.) moet echter gedacht worden aan ‘pletwerk’ of ‘drijfwerk’: een houten kern wordt bekleed met een laagje edelmetaal↩︎
-
C. Houtman pleit in zijn recente Exodus-commentaar voor vertaling met een enkelvoud. Niet terecht, mijns inziens. Hier (en in 1 Koningen 12) zal de oudtestamentische auteur bewust het ‘niet-passende’ meervoud gebruikt hebben↩︎
-
Dit begrip keert in deze hoofdstukken (Ex 32 – 34) nog terug in 33:3,5 en 34:9. En in de echo Dt 9:13↩︎
-
goj. Vgl. Dt 9:14 en Num 14:12↩︎
-
De meeste vertalingen, ook al de LXX, ook Buber/Rosenzweig, vertalen hier (en elders in Exodus) mitsrájim met de Egyptenaren. De meervoudige werkwoordsvorm lijkt daartoe hier (en elders) uit te nodigen. Toch is het de vraag of dat correct is. Immers, het Hebreeuws van het OT heeft een eigen woord voor de Egyptenaren: hammitsríem. (Opvallend genoeg komt dat nergens in Exodus voor!) Dat mitsrájim blijkens de meervoudige werkwoordsvorm gevoeld wordt als een meervoudig begrip geeft nog niet het recht tot vertalen met de Egyptenaren. Een vergelijkbaar geval is kol-basáar, een enkelvoudig begrip dat wel als meervoudig wordt gevoeld en dan ook soms een meervoudige werkwoordsvorm bij zich heeft. Bijvoorbeeld in Ps 65:3; Ez 21:4 (Ned. vert. 20:48); 21:10 (Ned. vert. 21:5)↩︎