Matteüs 4,12-23
- Vierdag: 23-1-2011, 3e na Epifanie
- Boek: Matteüs
- Perikoop: Matteüs 4,12-23
- Vertaler: Machteld van Woerden
Vertaling
12
Toen hij hoorde dat Johannes was overgeleverd
week hij uit naar Galilea.
13
Hij liet Nazaret achter
en ging wonen in Kafarnaum aan de zee1
in het gebied van Zebulon en Naftali;
14
zo werd vervuld wat gesproken was door Jesaja de profeet:
15
land van Zebulon en land van Naftali,
aan de zeeweg, aan de overkant van de Jordaan,
Galilea der heidenvolken2 .
16
Het volk dat neerzit in duisternis
ziet een groot licht,
en aan hen die neerzitten in de streek en schaduw van de dood
is een licht opgegaan3 .
17
18
Hij liep langs het meer6 van Galilea
en zag twee broers,
Simon die Petrus wordt genoemd en Andreas, zijn broer.
Zij gooiden een werpnet in de zee,
want zij waren vissers.
19
21
En hij liep daarvandaan verder
en zag twee andere broers,
Jakobus van Zebedeus en Johannes, zijn broer,
in het schip met Zebedeus, hun vader,
bezig hun netten te repareren
en hij riep hen.
22
Terstond lieten zij het schip en hun vader achter
en volgden hem.
Noten
- hoewel hier het meer van Galilea bedoeld zal zijn, lijkt het me toch niet juist om de tekst in die zin te veranderen (NBV)↩︎
- bedoeld zijn de ‘goijim’↩︎
- zie Jesaja 8: 23 – 9: 1↩︎
- lett. uit te bazuinen↩︎
- hemelen, mv., zoals sjamajim in Hebr., ook wel gebruikt voor: God↩︎
- eigenlijk staat er: zee!↩︎
- Hebraïsme, hier bewust gebruikt voor het volgen van de leraar↩︎
- achterlaten of loslaten; vanwege vs. 22 ook hier met achterlaten vertaald↩︎
- dwz. zij gingen met hem op weg, zij werden zijn reisgenoten↩︎