Exodus 16,13-28

 


De woestijn als Oefenterrein

God is er al bij, je hoeft hem niet te roepen. Dat gold voor het volk Israël in de woestijn, en het geldt nog steeds voor mensen van nu. Wij hoeven Gods aanwezigheid niet te regelen.

Het gemopper in Exodus 16: 1-12 verstomt. Of God wel genoeg ‘levert’ is niet meer de vraag. Die is al beantwoord. De echte vraag is die naar de verdeling van Gods gaven en de menselijke omgang ermee.

Dat is geen moralistisch programma ter verbetering van de mensheid, vertelt Exodus, maar voor Israël een oefening in ontvangen, in eredienst en in identiteit. Zo wordt het de basis voor het wekelijkse ritueel van de Sjabbat.

Dat is lastig lezen voor ons, in een maatschappij van grootverbruikers die hooguit nog eens een weekendje teambuilding en zingeving doen, of een groots evenement meemaken. Maar dat schiet niet zo op, zolang ‘het dagelijks brood’ geen serieus onderwerp is.

De kunst van het ontvangen is het thema in dit hoofdstuk en daarbij hebben de schrijvers kennelijk een keuze gemaakt. De vogels, het vlees dat God beloofde, strijken neer en zijn daarna direct weer uit het verhaal verdwenen.

De traditie van de kwakkels speelt pas later een rol in een heftig conflict in Numeri 11. De nadruk ligt nu alleen op het brood als Gods eigen trainingsprogramma voor zijn volk.

13
In de avond stegen kwakkels op en overdekten het kamp,
terwijl er in de ochtend een laag van dauw is ontstaan rondom het kamp.
14
De laag dauw trok op en zowaar, op de woestijngrond lag iets duns,
schilferachtig, fijn als rijp op de aarde.
 
15
De kinderen van Israël zagen het en zeiden tegen elkaar:
‘Wat is dit?’
Want ze beseften niet wat het was.
Mozes zei tegen hen:
‘Dit is het brood dat JHWH jullie tot voedsel heeft gegeven.
16
En JHWH heeft jullie het volgende opgedragen:
“Jullie moeten ervan verzamelen, ieder wat hij aan voedsel nodig heeft:
één omer per persoon, naar het aantal van jullie familieleden.
Ieder moet nemen voor wie er in zijn tent zijn.”
 
17
Zo deden de kinderen van Israël.
Zij verzamelden, zowel degene die veel nam, als degene die weinig nam.
18
Toen ze het met de omer gingen meten,
bleek degene die veel nam, niet over te houden
en degene die weinig nam, niet tekort te komen.
 
19
Mozes zei tegen hen:
‘Niemand mag er iets van overlaten tot de ochtend.’
20
Maar ze hebben niet naar Mozes geluisterd
en sommige van hen lieten iets over tot de ochtend.
Toen zat het vol maden en het stonk.
Mozes maakte zich kwaad op hen.
 
21
Ze verzamelden het, ochtend na ochtend,
ieder de portie voedsel per persoon.
Was de zon eenmaal heet geworden, dan smolt het.
 
22
Op de zesde dag hebben ze een dubbele portie brood verzameld,
twee omer voor één persoon.
De leiders van de gemeente kwamen het aan Mozes vertellen.
23
Hij zei tegen hen:
‘dit is wat JHWH heeft gesproken.
Morgen is een heilige Sjabbat voor JHWH.
Wat je wilt bakken, bak het en wat je wilt koken, kook het.
En alles wat over is, leg dat neer als ‘iets om te bewaren’ tot de ochtend.’
 
Scroll naar boven