Marcus 8,1-21

 


Horen, zien en… begrijpen?!

Marcus 8: 1 – 21

1
In die dagen, toen er weer een grote menigte1 was en zij niets te eten hadden,
riep hij de leerlingen bij zich en zei hen:
2
Ik word met ontferming2 bewogen over deze menigte,
want zij verblijven al drie dagen bij mij
en zij hebben niets te eten,
3
en wanneer ik hen met lege maag3 laat gaan naar hun huis,
zullen ze onderweg in elkaar zakken;
en sommigen van hen zijn van ver.
4
Zijn leerlingen antwoordden hem:
vanwaar zal iemand hen kùnnen verzadigen met broden,
hier in de woestijn?
5
Hij vroeg hen: hoeveel broden hebben jullie?
Zij zeiden: zeven.
6
En hij beval de menigte zich neer te zetten op de aarde;
hij nam de zeven broden, sprak de dankzegging,
brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om hen voor te zetten
en zij zetten ze voor aan de menigte.
7
Ze hadden een paar visjes;
hij sprak de zegen en zei hen ook die voor te zetten.
8
En zij aten en werden verzadigd.
Zij raapten de overgebleven brokken – zeven manden.
9
Zij waren ongeveer vierduizend
en hij liet hen gaan.
10
Meteen stapte hij in het schip met zijn leerlingen
en kwam in de delen van Dalmanoutha.
11
De Farizeeërs kwamen naar buiten en begonnen hem uit te vragen,
een teken uit de hemel bij hem zoekend om hem op de proef te stellen.
12
Zuchtend in zijn geest zei hij:
Waarom zoekt dit slag mensen4 een teken?
Voorwaar ik zeg jullie: aan dit slag mensen zal géén teken gegeven worden.
13
Hij liet hen daar achter, stapte weer in en ging weg naar de overkant.
 
14
En ze vergaten broden mee te nemen
en behalve één brood hadden ze niets bij zich in het schip.
15
Hij droeg hen op:
ziet toe, kijkt uit voor de zuurdesem van de Farizeeërs
en de zuurdesem van Herodes.
16
Maar zij overlegden onder elkaar dat ze geen broden hadden.
17
Hij wist (dat) en zei tegen hen:
waarom overleggen jullie dat je geen broden hebt?
Verstaan jullie nog niet en begrijpen jullie niet?
Hebben jullie een verhard hart?
Hebben jullie ogen, maar zien jullie niet?
En hebben jullie oren, maar horen jullie niet? (Jer. 5: 21; Ezech. 12: 2)
En herinneren jullie je niet
19
toen ik de vijf broden brak voor de vijfduizend
hoeveel korven vol brokken jullie opraapten?
Zij zeiden hem: twaalf.
20
En toen met de zeven voor de vierduizend,
hoeveel manden gevuld met brokken raapten jullie op?
Zij zeiden: zeven.
21
En hij zei hen: begrijpen jullie nog niet?
 

Noten

  1. Gekozen is voor het meer gangbare woord ‘menigte’ in plaats van ‘schare’.↩︎

  2. Het Griekse woord ‘Splanchnon’ heeft nauwe verwantschap met het hebreeuwse ‘Rèchem’, moederschoot en situeert bijna lijfelijk de plek van het erbarmen. Het grijpt je aan ‘in je binnenste’ als het ware. “Medelijden’ is mij dan te mager.↩︎

  3. Letterlijk: nuchter of hongerig.↩︎

  4. Ouderwets vertaald: dit geslacht. Maar hier is niet een heel geslacht bedoeld eerder een bepaald ‘slag’; vandaar deze vertaling.↩︎

Scroll naar boven