Jeremia 31,31-34
- Vierdag: 29-3-2009, 5e van de 40 dagen
- Boek: Jeremia
- Perikoop: Jeremia 31,31-34
- Vertaler: Joep Dubbink
Vertaling
31
Kijk, de dagen komen
– spreuk van JHWH –
dat ik met het huis Juda en het huis Israël
een nieuw verbond zal sluiten;
32
niet zoals het verbond dat ik met hun voorouders sloot
ten tijde dat ik hen bij de hand nam
om hen te laten uittrekken uit het land Egypte –
dat verbond met mij dat zij verbroken hebben
terwijl ik [toch] heer over hen ben1 – spreuk van JHWH;
33
34
Dan zullen zij elkaar niet meer leren zeggen
de een de ander, een mens zijn broeder:
‘Je moet JHWH kennen!’
want allemaal zullen ze mij kennen, van klein tot groot – spreuk van JHWH –
want ik zal hun schuld vergeven
en aan hun zonde niet meer denken!
Noten
- JHWH benadrukt hier, dat hij de ‘senior partner’ binnen het verbond is (zie Holladay, ~Jeremiah II~, p. 198) en dat het verbond daarom van hem afhangt; des te absurder dat het volk het verbreekt.↩︎
- Of: Thora. Laten staan van Hebreeuwse woorden verdient doorgeens geen aanbeveling omdat het niet-ingewijden uitsluit; tegelijk is de verwijzing naar niet zomaar een stukje onderwijs maar naar déze ‘Thora’ wel erg belangrijk; laat het afhangen van de hoorders, lees eventueel ‘Thora’ en voeg toe ‘– het onderricht van Mozes.’↩︎
- Vgl. hiertoe 17:1, waar Juda’s ~zonde~ op de tafel van hun hart wordt gegrift; tegelijk is er natuurlijk associatie met Deut. 5:22, de stenen tafelen.↩︎