Exodus 19,1-11
- Vierdag: 24-5-2009, 7e van Pasen
- Boek: Exodus
- Perikoop: Exodus 19,1-11
- Vertaler: Evert van den Berg
Vertaling
1
In de derde maand van de uittocht van de kinderen van Israël uit het land Egypte,
op die dag kwamen zij in de Sinaiwoestijn.
2
Zij braken op uit Refidim
en kwamen in de Sinaiwoestijn.
Ze legerden zich in de woestijn
Israël legerde zich daar tegenover de berg.
3
Mozes nu ging naar boven naar de godheid.1
JHWH riep vanaf de berg tot hem:
Zo zul je tot het huis van Jakob zeggen
en meedelen aan de kinderen van Israël:
4
‘Jullie hebben zelf gezien wat ik met de Egyptenaren heb gedaan,
en dat ik jullie op adelaarsvleugels heb gedragen
en jullie bij mij heb gebracht.
5
Welnu, als jullie werkelijk gehoor geven aan mijn stem
en mijn verbond in acht nemen,
zullen jullie uit alle volkeren mijn eigen zijn.2
Voorwaar, van mij is heel de aarde,
6
maar jullie zullen zelf voor mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilige natie.
Dit zijn de woorden die je tot de kinderen van Israël zult spreken.’
7
Toen kwam Mozes en riep de oudsten van het volk.
Hij legde hun al deze woorden voor
die JHWH hem geboden had.
8
Het gehele volk antwoordde eenstemmig:
Alles wat JHWH gesproken heeft zullen wij doen
en omgekeerd bracht Mozes de woorden van het volk weer over aan JHWH.3
9
Toen zei JHWH tot Mozes:
Zie, ik kom eraan4 naar jullie toe in een dichte wolk
zodat het volk [het] kan horen wanneer ik met je spreek
en het ook voor altijd vertrouwen in je stelt.
Mozes deelde de woorden van het volk mee aan JHWH.
10
JHWH zei tot Mozes:
Ga naar het volk
en heilig het vandaag en morgen.
Zij moeten hun kleren wassen
11
en op de derde dag voorbereid zijn.
Voorwaar, op de derde dag zal JHWH ten aanschouwen van het gehele volk
op de berg Sinai neerdalen.
Noten
- Het Hebreeuws heeft hier ~h’lhjm~ (de godheid) en niet ~’lhjm~ (‘God’), die in het priesterlijke scheppingsverhaal in Genesis 1 hemel en aarde schept. Voor deze vertaling en voor het gebruik van de kleine letter in ‘de god van Israël’ zie A. de Pury, ‘Gottesname, Gottesbezeichnung und Gottesbegriff’, in Gertz e.a., ~Abschied vom Jahwisten~, 25-47. Vgl. ook ~En dit zijn de namen: Het boek Exodus~. Vertaald en van aantekeningen voorzien door H. Oosterhuis en A. van Heusden, Amsterdam 2001. Daar vertaalt men hier met ~de God~, in 24,11 met ~de godheid~, in 24,13 met ~(de berg van) de godheid~. Consequent is men daar niet: in 3,1 is het ~de berg van God~, in vs. 6 eveneens ~god~, in vs. 11, 12 met ~God~. Ik probeer consequent te zijn, maar laat de voorlezer uiteraard de vrije keuze.↩︎
- ~sglh~ (‘eigen’) is een zeldzaam woord, dat behalve in Ex. 19:5 alleen voorkomt in Deut. 7,6, 14,2, 26,18, 1Kron. 29,3, Ps. 135,4, Pred. 2,8 en Mal. 3,17.↩︎
- Letterlijk: deed de woorden van het volk terugkeren naar JHWH.↩︎
- Het Hebreeuws heeft hier een perfectum, dat ik opvat als een soort van performatief perfectum zoals in Zo zegt JHWH. (Joüon / Muraoka, par. 112f, waar als vergelijkbaar voorbeeld gegeven wordt 1Kon. 15,19: Ik zend jou. Om dat aspect uit te drukken voeg ik ~eraan~ in.↩︎