Nehemia 3,33-38

Vertaling

1
Het geschiedde echter
toen Sanballat hoorde
dat wij de muur aan het [her] bouwen waren
dat hij in woede ontstak
en zeer ontstemd raakte.
Hij bespotte de Judeeërs
2
en zei ten overstaan van zijn broeders en de legermacht van Samaria,
hij zei:
Wat zijn die ellendige Judeeërs aan het doen?
willen zij [de muur] voor zich herstellen?
willen zij offeren?
willen zij [de muur] vandaag nog voltooien?
willen zij de stenen uit de puinhopen weer tot leven brengen?
die zijn toch verbrand?!
3
En Tobia, de Ammoniet, [stond] naast hem
en zei:
Hoe zij ook bouwen
als er een vos tegen opspringt
breekt hij hun stenen muur af.
 
4
Hoor, onze god,
hoe zijn wij tot mikpunt geworden!
Doe hun smaad op hun hoofd terugvallen
en geef hen over ter plundering in een land van gevangenschap.
5
Dek hun ongerechtigheid niet toe
en laat hun zonde niet van voor uw aangezicht worden uitgewist
want zij hebben [u] gekrenkt [door hun houding] tegenover de bouwlieden1 .
 
6
Wij echter [her] bouwden de muur
en de hele muur werd samengevoegd tot zijn halve hoogte
[want] het volk had het lef om [het] te doen.
 
7
Het geschiedde echter
toen Sanballat en Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden
dat het herstel van de muren van Jeruzalem opschoot
– want de bressen begonnen zich te sluiten –
dat zij in hevige woede ontstaken.
8
Zij zwoeren allen eendrachtig samen
te gaan strijden tegen Jeruzalem
en er verwarring te bewerken.
9
Wij echter baden tot onze god
en stelden wegens hen dag en nacht een wacht tegen hen op.
10
Juda zei:
De kracht van de drager schiet tekort
en het puin is veel
en wij,
wij zijn niet in staat om de muur te [her] bouwen.
11
En onze tegenstanders zeiden:
Zij zullen niets bemerken en niets zien
totdat wij midden onder hen komen en hen doden
en het werk stopzetten.
12
Maar het geschiedde
toen de Judeeërs die naast hen woonachtig waren
ons tien keer waren komen zeggen:
Uit alle plaatsen waarvan jullie je afkeert [zitten zij] bovenop ons
13
dat ik op de open plekken in de ruimte achter de muur speerdragers opstelde .
Ik stelde het volk op naar families
met hun zwaarden, hun lansen en hun bogen.
14
Ik bezag [het],
stond op
en zei tot de voornamen, tot de leiders en tot de rest van het volk:
Vrees niet voor hen
denk aan de grote en geduchte heer
en strijd voor jullie broeders, jullie zonen en jullie dochters.
jullie vrouwen en jullie huizen.
15
Het geschiedde
toen onze vijanden hoorden
dat [het] ons bekend geworden was
en god hun plan verijdeld had
dat wij allen terugkeerden naar de muur
ieder naar zijn werk.
16
En het geschiedde vanaf die dag
dat de helft van mijn knechten bezig was met het werk
en de helft van hen de lansen, de schilden, de bogen en de pantsers vasthield.
De oversten [stonden] achter het gehele huis Juda
17
dat de muur [her] bouwde.
De lastdragers droegen de last
met de ene hand was [ieder] bezig met het werk
en met de andere hield hij de werpspies vast.
18
En [van] de bouwlieden
had ieder zijn zwaard aan zijn heup gegord
[en zo] waren zij aan het bouwen.
De hoornblazer stond echter naast mij.
19
Ik zei tot de voornámen, tot de leiders en tot de rest van het volk:
Het werk is veel en omvattend
en wij staan verspreid op de muur
ver van elkaar.
20
Op de plaats
vanwaar jullie het geluid van de hoorn hoort
daar moeten jullie je bij ons verzamelen.
Onze god zal voor ons strijden.
21
Wij waren bezig met het werk
en de helft van hen hield de lansen vast
vanaf het aanbreken van de dageraad
tot het verschijnen van de sterren.
22
Ook zei ik in diezelfde tijd tot het volk:
Ieder moet met zijn knecht overnachten binnen Jeruzalem
opdat zij ’s nachts voor ons tot wacht zijn
en overdag werk [doen] .
23
En noch ik, noch mijn broeders en mijn knechten,
noch de mannen van de wacht die achter mij waren
geen van ons kwam uit de kleren.
Ieder [had] zijn werpspies in de rechterhand.

Noten

  1. De bouw van de muur is reden van Sanballats ontstemming en houding (4:1). Het hier herhaalde werkwoord (כּﬠס) maakt duidelijk dat ook God redenen heeft om gekrenkt/ontstemd te zijn.↩︎
Scroll naar boven